Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is met ingang van 31 mei 2018 vanuit Turkije in Nederland komen wonen. In de periode 1 januari 2018 tot en met 31 mei 2018 heeft hij in Turkije een inkomen genoten van € 14.160. Met ingang van 4 juni 2018 is hij in Nederland werkzaam en heeft hij hier een inkomen genoten van € 24.600. Bij de berekening van de hoogte van de arbeidskorting heeft de Inspecteur ook het in Turkije verdiende inkomen meegenomen, maar volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft hij dat ten onrechte gedaan.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2021 (20/00799, ECLI:NL:HR:2021:1893, NLF 2022/0001, met noot van Thomas) zijn standpunt dat het inkomstenbelastingdeel van de arbeidskorting moet worden berekend op basis van het wereldarbeidsinkomen laten varen. Hij blijft zich met betrekking tot het premiedeel van de arbeidskorting echter op het standpunt stellen dat het op basis van het wereldarbeidsinkomen moet worden berekend.

Hof Den Bosch geeft de Inspecteur geen gelijk.

Het Hof oordeelt dat in een situatie als de onderhavige, waarin de verzekeringsplicht voor de premie volksverzekeringen in de loop van het jaar van immigratie ontstaat, voor de berekening van het premiedeel van de arbeidskorting moet worden uitgegaan van het in Nederland belastbare arbeidsinkomen. De berekening van de heffingskorting van de premieplichtige voor de volksverzekeringen sluit ingevolge artikel 12 Wfsv aan bij de op grond van hoofdstuk 8 Wet IB 2001 berekende heffingskorting.

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
24 mei 2022
Rolnummer
21/00806
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2645
NLF-nummer
NLF 2022/1535
Aflevering
4 augustus 2022
,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina