Direct naar content gaan

Samenvatting

Binnen de omvangrijke rechtspraak over de aftrek van voorbelasting in het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde heeft zich al vroeg een specialisme met eigen uitvoerige rechtspraak ontwikkeld, dat zich uitsluitend inlaat met de aftrek van de voorbelasting bij de aanschaf van investeringsgoederen die zowel voor bedrijfsdoeleinden als voor privédoeleinden worden gebruikt.(2) In eerste instantie gaat het om gebouwen en personenwagens die een belastingplichtige gedurende vele jaren zowel in het kader van zijn onderneming als in zijn privéleven gebruikt. Alleen het bedrijfsmatige gebruik van deze goederen is relevant voor de belasting over de door de onderneming toegevoegde waarde en slechts in die mate moet de voorbelasting die over deze goederen is geheven, worden geneutraliseerd. De belastingtechnische en praktische toepassing van dit eenvoudige beginsel gaat evenwel met veel moeilijkheden gepaard.
In dit verband bestaat geen onduidelijkheid over het recht op aftrek van de voorbelasting voor gebouwen die van meet af aan zowel voor bedrijfsdoeleinden als voor privédoeleinden worden opgetrokken. De belastingplichtige heeft in dat geval de mogelijkheid eerst de voorbelasting over de constructie van het gebouw volledig af te trekken, maar hij moet ter compensatie vervolgens btw afdragen over het privégebruik van het gebouw.(3) Uiteindelijk wordt aldus in de loop der tijd de oorspronkelijke aftrek van btw ten dele opnieuw gecorrigeerd.
Maar hoe vergaat nu – en dat is precies de prejudiciële vraag van de Hoge Raad – de aftrek van voorbelasting ingeval een gebouw dat eerst uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden is gebruikt, vervolgens wordt verbouwd om gedeeltelijk en ook nog eens tijdelijk te dienen als privéwoning?
Het HvJ verklaart het volgende voor recht: De artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a en b, 11, A, lid 1, sub c, en 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG), moeten aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige die een gedeelte van een tot zijn bedrijf behorend investeringsgoed tijdelijk voor eigen privédoeleinden gebruikt, op grond van deze bepalingen recht heeft op aftrek van de voorbelasting over de kosten die zijn gemaakt om aan dat goed duurzame aanpassingen uit te voeren, ook al werden deze aanpassingen met het oog op dat tijdelijk gebruik voor privédoeleinden uitgevoerd, en dat dit recht op aftrek bovendien bestaat los van de vraag of ter zake van de aanschaf van het investeringsgoed waaraan deze aanpassingen zijn uitgevoerd, aan de belastingplichtige belasting over de toegevoegde waarde in rekening is gebracht en of hij deze belasting in aftrek heeft gebracht.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HvJ
Datum instantie
19 juli 2012
Rolnummer
C-334/10
ECLI
ECLI:EU:C:2012:473
bwbr0002629&artikel=15&lid=1,bwbr0002629&artikel=15&lid=6,bwbv0001506&artikel=267

Naar de bovenkant van de pagina