Uitspraak van 29 augustus 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 september 2023, nummer SGR22/4939.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.338 (de aanslag 2019). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 4 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft nadere stukken met bijlagen ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 14 augustus 2024. De zaak is gezamenlijk behandeld met belanghebbendes zaak ten aanzien van het jaar 2020 (BK-24/246). Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een nader stuk ingediend. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2019 ingediend naar een inkomen uit werk en woning van € 2.000. Uit deze aangifte volgt:
|
|
2019
|
Sociale Verzekeringsbank
|
€
|
7.000
|
af: premies lijfrenten tbv invalide (klein)kinderen
|
€
|
5.000
|
Box 1
|
€
|
2.000
|
Ingehouden loonheffing
|
€
|
500.000
|
2.2. Bij brief van 16 mei 2022 heeft de Inspecteur meegedeeld te zullen afwijken van de aangifte IB/PVV 2019 en dat hij het belastbare inkomen uit werk en woning zal vaststellen op € 20.338. Volgens de door de Inspecteur ontvangen renseignementen heeft belanghebbende uitkeringen ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (€ 11.934) en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (€ 8.404), waarop geen loonheffing is ingehouden. Tevens heeft de Inspecteur aangekondigd de premies lijfrente niet in aftrek toe te staan.
2.3. Met dagtekening 22 juli 2022 is de aanslag 2019 aan belanghebbende opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2023. Eiser is niet verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 augustus 2023 naar het adres [postadres] , uitgenodigd om op de zitting te verschijnen (de uitnodiging). In de uitnodiging is vermeld waar en hoe laat de zitting zal plaatsvinden. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de uitnodiging op 8 augustus 2023 is uitgereikt en dat voor de ontvangst daarvan is getekend. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat zij de uitnodiging op de juiste wijze, tijdig en op het juiste adres heeft aangeboden.(…)3. Eiser stelt dat hij recht heeft op vrijstelling van inkomstenbelasting omdat volgens hem sprake is van onbelaste letselschadeuitkeringen. De rechtbank stelt vast dat het in onderhavig jaar volgens SPMT en SVB gaat om een ouderdomspensioen en een AOW uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding niet van die informatie uit te gaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is en ook anderszins is dit niet gebleken. Op dergelijke inkomsten is hoe dan ook geen vrijstelling van inkomstenbelasting van toepassing. Aangezien geen inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden is evenmin ruimte voor verrekening daarvan.4. Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij terecht premies lijfrente in aftrek heeft gebracht. Verweerder heeft deze aftrek dan ook terecht gecorrigeerd.5. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag niet te hoog vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is, evenals voor de Rechtbank, of de uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank en Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning zijn gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot nihil.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Uitnodiging zitting Rechtbank
5.1. Belanghebbendes klacht dat de griffier van de Rechtbank pas op 7 augustus 2023 een uitnodiging voor de zitting heeft verzonden, faalt nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij bewust niet ter zitting van de Rechtbank is verschenen. De Rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting.
Uitkeringen en premies lijfrente
5.2. Met inachtneming van de herkansingsfunctie die de partijen in hoger beroep toekomt, is in hoger beroep de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld, waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in de bezwaarfase of eerste aanleg zijn aangevoerd, noch argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in de bezwaarfase en eerste aanleg ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op de onderhavige geschilpunten werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kan blijven. Dit geldt ook ten aanzien van belanghebbendes blote stelling dat geen sprake is van belastbaar inkomen vanwege beslagleggingen op dat inkomen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden.
Belastingrente
5.3. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.4. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en L.D.M.A Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 29 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken.