Aanvraag TVL-subsidie terecht afgewezen
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 12 december 2023
Samenvatting
Met het besluit van 28 maart 2022 heeft de minister van EZK de aanvraag van de onderneming van X (belanghebbende) voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode oktober, november en december (Q4) 2021 afgewezen.
Op het hiertegen door X ingestelde beroep oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat de onderneming volgens de KvK-inschrijving één onderneming is en de omzet hiervan volgt uit de aangiften omzetbelasting. Dat de onderneming verschillende bedrijfsactiviteiten heeft ontplooid en twee verschillende omzetbelastingnummers aan deze onderneming heeft verbonden, leidt niet tot een ander oordeel. Binnen de systematiek van de TVL kan hiermee geen rekening worden gehouden. De minister heeft daarom in dit geval terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van de omzetgegevens van de Belastingdienst en de verhuuropbrengsten van de onderneming buiten beschouwing te laten.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen
naam 1 h.o.d.n. naam 2, te plaats, de ondernemer
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat,(gemachtigden: W. Dam en mr. N.J. Mathura)
Procesverloop
Met het besluit van 28 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode oktober, november en december (Q4) 2021 afgewezen.
Met het besluit van 30 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 augustus 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 3] namens de ondernemer en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen
Inleiding
1.1. De ondernemer staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven als eenmanszaak met de handelsnaam [naam 2] met de SBI code 4334 (schilderen en glaszetten). De ondernemer heeft twee omzetbelastingnummers. Onder het ene omzetbelastingnummer doet de ondernemer aangifte omzetbelasting voor zijn schildersbedrijf, onder het andere omzetbelastingnummer doet de ondernemer aangifte omzetbelasting voor verhuuractiviteiten. De ondernemer deed zijn aanvraag voor een TVL-subsidie voor Q4 2021 voor zijn schildersbedrijf.
1.2. De minister heeft de aangiften omzetbelasting, zoals te vinden bij het KvK-nummer van de ondernemer, gebruikt voor het bepalen van de omzet. De minister concludeert naar aanleiding hiervan dat de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van tenminste 20% omzetverlies.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.Standpunt van de ondernemer
3 De ondernemer voert aan dat in de referentieperiode en de subsidieperiode enkel moet worden gekeken naar de omzet van het schildersbedrijf. De omzet van de verhuur van onroerend goed moet volgens de ondernemer buiten beschouwing worden gelaten. De ondernemer heeft chatcontact gehad met de minister waaruit volgens hem blijkt dat de omzet van de verhuuractiviteiten niet hoeft te worden aangegeven. De ondernemer heeft op de zitting nog naar voren gebracht dat de minister bij de subsidieaanvraag voor een ander kwartaal wel is uitgegaan van enkel de omzet van het schildersbedrijf.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt dat hij de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor het bepalen van de omzet. De TVL biedt geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. De minister stelt daarnaast dat de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer waarvoor hij aangiften omzetbelasting heeft gedaan, vallen onder één KvK-inschrijving, één vestiging en één eenmanszaak. Volgens de minister wordt dan ook geen onderscheid gemaakt in het soort omzet.
Beoordeling door het College
5.1. Het College is van oordeel dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag terecht is uitgegaan van de omzetgegevens van de Belastingdienst. Het College legt hierna uit hoe hij tot dat oordeel is gekomen.
5.2. Uit artikel 2.5.3, zesde lid, van de TVL volgt dat ondernemingen die aangifte omzetbelasting doen, hun omzet moeten aantonen met die aangifte die is gedaan overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. De regelgever heeft daar bewust voor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. Omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, dient op eenvoudige en duidelijke wijze te blijken uit de financiële administratie of andere bewijsstukken van de onderneming. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. Daarnaast heeft het College in de uitspraak van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491) geoordeeld dat de minister alleen mag afwijken van de aangifte omzetbelasting, indien de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot aanpassing.
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de ondernemer over zijn volledige omzet omzetbelasting betaalt. De ondernemer heeft volgens de KvK-inschrijving één onderneming en de omzet hiervan volgt uit de aangiften omzetbelasting. Dat de ondernemer verschillende bedrijfsactiviteiten heeft ontplooid en twee verschillende omzetbelastingnummers aan deze onderneming heeft verbonden, leidt niet tot een ander oordeel. Binnen de systematiek van de TVL kan hiermee geen rekening worden gehouden. De minister heeft daarom in dit geval terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van de omzetgegevens van de Belastingdienst en de verhuuropbrengsten van de onderneming buiten beschouwing te laten.
5.4. De minister heeft ter zitting erkend dat hij bij de subsidievaststelling voor Q2 2021 de omzetcijfers zoals de ondernemer deze in de aanvraag heeft vermeld, heeft overgenomen. De minister heeft toegelicht dat dit zonder nadere controle is gebeurd en dat dit berust op een fout. De minister heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden is om de fout die is gemaakt met betrekking tot Q2 2021 opnieuw te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2022, ECLI:NL:CBB:2022:640).
5.5. Ook de verwijzing van de ondernemer naar het chatcontact met de minister kan de ondernemer niet baten. Tijdens dit chatcontact heeft de ondernemer gezegd dat de omzet uit verhuur niet onder hetzelfde KvK-nummer valt als waarvoor hij de TVL-subsidie aanvraagt. Dat is onjuist. De ondernemer heeft slechts één KvK-nummer waaronder hij beide bedrijfsactiviteiten exploiteert.
5.6. Het College is daarom van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen op grond van artikel 2.5.3, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 2.5.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL, omdat niet is voldaan aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies.
Slotsom
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.5.2
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen
MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de
maanden oktober, november en december van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500
bedraagt;
(…)
Artikel 2.5.3
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de
referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen
door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt
uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in
het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal
van 2020.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een
getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is
ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het
derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele
kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
(…)
5. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van
2021.
6. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten
aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de
omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de
omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een
aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke
wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de
getroffen MKB-onderneming.
(…)
Artikel 2.5.5
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…)