Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak is in hoger beroep primair in geschil of het verzoek om uitstel van de zitting in eerste aanleg ten onrechte is afgewezen en subsidiair of naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd.

Volgens Hof Den Haag heeft Rechtbank Den Haag in redelijkheid niet kunnen beslissen om geen uitstel te verlenen. De gemachtigde van X (belanghebbende) heeft bij de Rechtbank tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen een verzoek gedaan om uitstel van de zitting. Hij heeft hierbij aangegeven dat hij aanwezig moest zijn bij een andere, aanmerkelijk meer voorbereiding vergende complexe rechtszaak, op dezelfde dag en in een ander gebouw. De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof toegelicht waarom hij prioriteit heeft moeten geven aan het bijwonen van die andere zaak en daarom op 14 juni 2021 niet ter zitting van de Rechtbank is verschenen. De gemachtigde heeft de zaken van X in eerste aanleg niet mondeling kunnen bepleiten en toelichten, en daardoor is X in zijn belangen geschaad.

Het Hof wijst de zaak terug naar de Rechtbank en veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van X tot een bedrag van € 759.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
29 juni 2022
Rolnummer
21/00634; 21/00635
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1168
NLF-nummer
NLF 2022/1523
Aflevering
4 augustus 2022

Naar de bovenkant van de pagina