Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is de navordering van inkomstenbelasting aan de orde van een man die bleef ontkennen dat de op een microfiche staande KB-Luxrekening van hem is. In de uitspraak van het Hof is in den brede uiteengezet hoe de verificatie van de juistheid van de fiches en de identificatie van de rekeninghouders heeft plaatsgevonden. Kort gezegd had de inspecteur het Hof ervan weten te overtuigen dat de in geding zijnde rekening van ruim fl. 300.000 aan deze belastingplichtige toebehoort. Dat had tengevolge dat, nu hij weigerde inlichtingen te geven, de bewijslast werd omgekeerd.
Het Hof was er echter niet mee akkoord gegaan dat de inspecteur er bij de navordering van was uitgegaan dat de man nog meer buitenlandse rekeningen zou hebben en daarom de aanslagen had gebaseerd op niet aangegeven vermogens die 1,5 maal het in het fiche vermelde bedrag beliepen en daarop ook de verzwegen inkomsten had gebaseerd.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de man houder is geweest van de bankrekening en dat de bewijslast terecht is omgekeerd. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat de door de inspecteur vastgestelde aanslagen niet willekeurig mogen zijn. Wel mogen de berekeningen een zekere mate van ruwheid vertonen zonder dat dit leidt tot het oordeel dat er sprake is van willekeur.
In casu heeft de inspecteur de opbrengsten van de rekening bij KB-Lux in vergelijking met de opbrengst van de rekeningen van de belastingplichtigen die aan de navordering hebben meegewerkt aan de hoge kant mogen schatten.
Het Hof heeft echter geen rechtsregel geschonden door de modelmatige vermenigvuldiging van de rekening met 1,5 maal het vermogen willekeurig te achten, aldus de Hoge Raad. Dit oordeel is gebaseerd op waarderingen van feitelijke aard en kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
Voor wat betreft de opgelegde boeten oordeelt de Hoge Raad dat op de inspecteur de bewijslast rust om te bewijzen dat de man zijn rentebaten heeft verzwegen. Het Hof heeft dit miskend door te oordelen dat de man dient te bewijzen dat hij geen strafbaar feit heeft begaan.
Het Hof heeft de boetes gematigd tot 80% omdat de hoogte van de verschuldigde belasting door schattingen is komen vast te staan. Voorts heeft het Hof de boetes verminderd tot 64% wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad oordeelt hierover dat uit de uitspraak van het Hof niet blijkt of het Hof voldoende rekening heeft gehouden met de wijze waarop de belastinggrondslag is bepaald. De zaak wordt al met al verwezen. Het verwijzingshof dient te beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1990 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat de man het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan; en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten in zoverre gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. Conform A-G van Ballegooijen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1990
Instantie
HR
Datum instantie
15 april 2011
Rolnummer
09/03075
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BN6324
ECLI:NL:PHR:2011:BN6324
47&g=1990-01-01,bwbid=bwbr0&artikel=27e,bwbid=bwbr0&artikel=8:42,bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=67cc&lid=1,bwbr0002320&artikel=67d&lid=1,bwbr0002320&artikel=67e&lid=1,bwbr0002320&artikel=67f&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina