Hof Den Bosch heeft het hoger beroep van X (bv; belanghebbende) inzake een aanslag watersysteemheffing gebouwd 2020 gegrond verklaard voor zover het de wettelijke rente betreft. Op overige punten is het hoger beroep niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Het Hof heeft aanleiding gezien tot matiging van de berekende proceskostenvergoeding in verband met de behandeling van het hoger beroep. Het geschil gaat over zowel de overschrijding van de opbrengstlimiet als de toekenning van een dwangsom en vergoeding van wettelijke rente. X wordt echter uitsluitend in het gelijk gesteld op een punt van ondergeschikt belang, namelijk het punt van de vergoeding van wettelijke rente. Het Hof heeft hierin aanleiding gezien factor 0,25 in plaats van 1 voor het gewicht van de zaak toe te passen.
X heeft cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.
Het Hof mocht de proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 2, lid 2, Bpb matigen vanwege de omstandigheid dat X uitsluitend in het gelijk is gesteld op een punt van ondergeschikt belang.
Voor het overige wordt het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.
Arrest in de zaak van X bv (hierna: belanghebbende) tegen het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 april 2024, nr. 22/02341, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE21/895) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag watersysteemheffing gebouwd.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het Dagelijks Bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De Hoge Raad heeft de klachten van het eerste middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.2.1. Met betrekking tot de vergoeding voor kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, heeft het Hof geoordeeld dat die vergoeding in beginsel kan worden bepaald op 2 (punten) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750. Het Hof ziet echter aanleiding tot matiging van de aldus berekende vergoeding. Het geschil dat voorligt omvat zowel de overschrijding van de opbrengstlimiet als toekenning van een dwangsom en vergoeding van wettelijke rente. Belanghebbende wordt echter uitsluitend in het gelijk gesteld op een punt van ondergeschikt belang, namelijk het punt van de vergoeding van wettelijke rente. Het Hof ziet hierin aanleiding op grond van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) het bedrag te verminderen tot € 437,50, door toepassing van een factor 0,25 in plaats van 1 voor het gewicht van de zaak.
2.2.2. Het tegen deze oordelen gerichte tweede middel faalt. Het Hof mocht de proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 2, lid 2, van het Bpb matigen vanwege de omstandigheid dat belanghebbende uitsluitend in het gelijk is gesteld op een punt van ondergeschikt belang. Ook voor het overige geven deze oordelen niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verder kunnen die oordelen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is vastgesteld door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, in de raadkamer van 23 oktober 2024 en op 15 november 2024 in het openbaar uitgesproken.