Naheffing; van de weg gebruikgemaakt met Ford Transit met Pools kenteken
Rechtbank Den Haag, 28 januari 2025
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(160)
- Commentaar NLFiscaal(5)
- Literatuur(8)
- Recent(12)
Samenvatting
X (belanghebbende) staat sinds zijn geboorte op 10 oktober 1993 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), met uitzondering van een korte periode in 2014. Op 11 mei 2023 werd hij gecontroleerd terwijl hij in Nederland reed in een Ford Transit met een Pools kenteken, zonder dat motorrijtuigenbelasting was betaald. Hierop legde de Inspecteur op 29 januari 2024 een naheffingsaanslag van € 7.614 en een verzuimboete van € 3.807 op over de periode van 14 mei 2019 tot en met 10 mei 2023. Na bezwaar werd de periode verkort tot 11 mei 2022 tot en met 10 mei 2023, waardoor de naheffing werd verlaagd naar € 1.967 en de boete naar € 983.
Bij Rechtbank Den Haag stelt X dat hij slechts één dag over de auto beschikte, wat zou worden bevestigd door een verklaring van een uitzendbureau. Hij betwist de politieverklaring en vindt de boete van 50% onredelijk en onvoldoende gemotiveerd.
De Rechtbank oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat het motorrijtuig hem slechts één dag feitelijk ter beschikking stond. Het beroep is gegrond voor zover geen proceskostenvergoeding is toegekend in de bezwaarfase.
Voor het overige wordt het beroep ongegrond verklaard.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen
eiser, wonende te woonplaats, eiser(gemachtigde: mr. Ö. Arslan),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 30 april 2024 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding in bezwaar;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is beslist dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding in bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.201; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiser staat sinds zijn geboorte op 10 oktober 1993, met uitzondering van de periode 21 maart 2014 tot en met 4 augustus 2014, aaneensluitend op een Nederlands adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp).
2. Op 11 mei 2023 om 08:03 uur is bij een controle geconstateerd dat eiser met een Ford Transit met het Poolse kenteken [kenteken] (de auto), gebruik maakte van de openbare weg in Nederland, terwijl voor dit gebruik geen motorrijtuigenbelasting was voldaan.
3. Naar aanleiding van voormelde controle heeft verweerder met dagtekening 29 januari 2024 aan eiser een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 7.614 opgelegd over het tijdvak 14 mei 2019 tot en met 10 mei 2023 (de naheffingsaanslag). Verweerder heeft daarbij een verzuimboete opgelegd van € 3.807 (de boetebeschikking).
4. Bij uitspraak op bezwaar van 30 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen, maar heeft hij de periode waarover is nageheven ambtshalve verminderd naar de periode 11 mei 2022 tot en met 10 mei 2023. De naheffingsaanslag heeft hij daarom bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 1.967 en de boetebeschikking tot € 983.
5. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete, zoals die luiden na uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de bezwaarfase, zodat het beroep in zoverre gegrond is.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Eiser stelt dat verweerder de periode waarover de verschuldigde belasting is nageheven ten onrechte slechts heeft verminderd naar twaalf maanden. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, nu eiser slechts één dag de beschikking had over de auto, hetgeen volgens eiser ook wordt aangetoond door een verklaring van uitzendbureau [bedrijfsnaam] B.V. (het uitzendbureau). Omdat eiser slechts eenmalig de beschikking had over de auto is volgens eiser ook geen boete verschuldigd dan wel is het onredelijk om een boete van vijftig procent op te leggen. Volgens eiser heeft verweerder nagelaten te motiveren waarom hij een boete van vijftig procent passend acht. Verder betwist eiser de juistheid van hetgeen de politie-agent in de verklaring heeft opgenomen over wat eiser tijdens de controle zou hebben verklaard.
8. Motorrijtuigenbelasting wordt geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig. De houder is de belastingplichtige voor de motorrijtuigenbelasting. De houder van een motorvoertuig is degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. Een houder hoeft dus niet de eigenaar van het motorrijtuig te zijn. Deze houder wordt, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben als hij als ingezetene is ingeschreven in de Brp.
9. Op grond van artikel 34 van de Wet Mrb kan de inspecteur belasting naheffen bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Een in het buitenland - in dit geval Polen - geregistreerd motorrijtuig wordt aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is afgegeven. De na te heffen belasting wordt met ingang van 1 januari 2024 berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag die voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
10. Nu niet in geschil is dat eiser gedurende de naheffingsperiode als ingezetene stond ingeschreven in het Brp als inwoner van Nederland en tijdens de controle is geconstateerd dat eiser de auto in Nederland feitelijk ter beschikking had zonder de daarvoor verschuldigde motorrijtuigenbelasting te betalen, kon verweerder deze belasting in beginsel naheffen voor een tijdsduur van twaalf maanden.
11. Indien echter blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van deze periode niet feitelijk in Nederland ter beschikking heeft gestaan aan de houder, wordt de belasting in zoverre niet nageheven (de tegenbewijsregeling). Nu wettekst uitgaat van “blijken” dient eiser overtuigend aan te tonen dat hij in de twaalf maanden vóór 11 mei 2023 niet of voor een kortere periode houder van de auto was. Eiser heeft in dat kader gesteld dat de auto hem slechts op de dag van de controle ter beschikking heeft gestaan, omdat zijn eigen auto toen kapot was en daarom na een telefoontje met een oom de auto via het uitzendbureau als leenauto tot zijn beschikking had. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een verklaring overgelegd van het uitzendbureau waarin het volgende is opgenomen:
12. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit weliswaar dat het uitzendbureau de auto op de dag van de van de controle aan eiser ter beschikking heeft gesteld, maar blijkt daaruit niet dat eiser in de periode van twaalf maanden daaraan voorafgaand niet de beschikking over de auto had. Om dit te doen blijken had eiser zijn stelling dat hij de auto alleen op de dag van de controle tot zijn beschikking had en daarvoor niet met stukken moeten onderbouwen. Bijvoorbeeld, zoals verweerder ter zitting als mogelijkheid noemde, door een voor de naheffingsperiode door de verhuurder opgesteld sluitend verhuuroverzicht van de auto te overleggen. Eiser heeft zijn stelling dat hij gedurende de naheffingsperiode niet feitelijk de beschikking over de auto had verder niet met stukken onderbouwd. De rechtbank heeft het ter zitting door eiser gedane aanbod om contact te zoeken met het uitzendbureau om te bezien of het mogelijk is om een nieuwe verklaring te krijgen over de auto gepasseerd, omdat het onvoldoende concreet en tardief is. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet doen blijken dat de auto hem over (een gedeelte van) het naheffingstijdvak niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan. Hij is dus niet geslaagd in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Gelet hierop is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
13. Indien de inspecteur op grond van artikel 34 van de Wet Mrb naheft, kan hij op grond van artikel 37 van de Wet mrb in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete opleggen van ten hoogste 50 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 5.514.
14. De rechtbank stelt voorop dat de aan eiser opgelegde boete een verzuimboete is wegens het niet betalen van verschuldigde belasting. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Wel moet een boete achterwege blijven als sprake is van afwezigheid van alle schuld van de belastingschuldige. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. De boete is daarom terecht aan eiseres opgelegd.
15. De rechtbank acht de boete van € 983 gelet op alle omstandigheden van het geval een passende en geboden sanctie voor het verzuim dat door eiser is begaan. Van financiële of andere omstandigheden die tot matiging van de boete zouden kunnen leiden is niet gebleken.
16. Eiser stelt dat zijn verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten onrechte is afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar is de naheffingsaanslag door verweerder verminderd door de naheffingsperiode alsnog te verminderen overeenkomstig de per 1 januari 2024 in werking getreden wijziging van artikel 34, lid 2, Wet Mrb. Verweerder heeft erkend dat het bij de naheffingsaanslag met dagtekening 29 januari 2024 niet rekening houden met deze wijziging een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid vormt, waarvoor zijn inziens proceskostenvergoeding dient te worden toegekend. Het beroep is in zoverre gegrond.
17. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 2, lid 1, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
Op grond van artikel 2, lid 2, van het Bpb kan, indien een belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag worden verminderd. In deze procedure over de motorrijtuigenbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboete, is eiser in beroep uitsluitend op een punt van onderschikt belang – namelijk het ten onrechte niet toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase – in het gelijk gesteld. De rechtbank vindt daarom aanleiding de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase met toepassing van artikel 2, lid 2, van het Bpb te matigen tot een bedrag van € 907. De te vergoeden proceskosten heeft de rechtbank daarom vastgesteld op € 2.201.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.