Direct naar content gaan

Samenvatting

Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was onder meer in geschil (i) wat in 2005 de woonplaats van X (belanghebbende) was, en (ii) of de Inspecteur het strafdossier dat betrekking heeft op een tegen X ingesteld strafrechtelijk onderzoek, en stukken die zien op de afstemming in dat onderzoek tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst (hierna tezamen: de stukken), op de voet van artikel 8:42, lid 1, Awb moet inzenden. X heeft in dat verband aangevoerd dat die stukken van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of de in geschil zijnde navorderingsaanslag moet worden vernietigd omdat zij berust op onrechtmatig verkregen gegevens, en dat deze stukken ook van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de woonplaats van X in het onderhavige jaar.

Het Hof heeft geoordeeld dat een onderzoek naar het rechtmatig gebruik van de stukken niet van belang is, aangezien het Hof zijn oordeel heeft gebaseerd op gegevens waarvan niet ter discussie staat dat zij rechtmatig door de Inspecteur zijn verkregen.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek tot overlegging van een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk indien voldoende gemotiveerd is gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in de zaak (zie HR 25 april 2008, 43.448, ECLI:NL:HR:2008:BA3823). X heeft aan deze stelplicht voldaan met zijn betoog dat de stukken van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn woonplaats in het onderhavige jaar. Het Hof had daarom niet ongemotiveerd aan het hiervoor bedoelde verzoek van X mogen voorbijgaan.

In dit verband verdient opmerking dat een verzoek tot overlegging van een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk dat de Inspecteur ter beschikking staat of heeft gestaan niet kan worden afgewezen op de enkele grond dat de rechter het geschilpunt waarop dat stuk betrekking heeft, ten nadele van de belanghebbende kan beslechten op basis van ander bewijsmateriaal. De omstandigheid dat de rechter een bewijsoordeel ten nadele van de belanghebbende kan vellen zonder kennis te nemen van een bepaald bewijsmiddel, sluit immers niet uit dat dit oordeel anders zou kunnen uitvallen na kennisneming van dit bewijsmiddel, aldus de Hoge Raad.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch.

Anders Conclusie A-G IJzerman (NLF 2017/2789).

Overzicht

A-G IJzerman heeft op 25 september 2017 een zevental conclusies genomen die alle gemeen hebben dat zij zien op de vraag of bepaalde fysieke stukken of computerbestanden zijn aan te merken als ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’. Op 4 mei 2018 heeft de Hoge Raad in de eerste van deze zaken uitspraak gedaan. In die zaak ging het met name om de vraag of de inhoud van een database van de Belastingdienst kan worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk. Een tweede zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 beslecht. In deze zaak speelde de vraag in hoeverre de rechter ook op eigen initiatief moet nagaan of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en moet motiveren. Op 17 augustus 2018 heeft de Hoge Raad in de overige vijf zaken uitspraak gedaan. Twee daarvan zijn vorige week gepubliceerd. Een in NLF 2018/1849. De vraag of het originele aanslagbiljet een op de zaak betrekking hebbend stuk is, is in dat arrest niet meer aan de orde gekomen. Het andere arrest is gepubliceerd in NLF 2018/1859. Dat ging, net als in NLF 2018/1907, over de vraag of grondstaffels op de zaak betrekking hebbende stukken vormen.

Persbericht

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
16 augustus 2018
Rolnummer
17/02730
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1371
Auteur(s)
Jits Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2018/1906
Aflevering
6 september 2018
Judoreg
NFB1754
bwbr0011353&artikel=2.1&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina