Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze procedure is in geschil of X (belanghebbende) in 2018 recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) voor een zoon uit een eerdere relatie. De zoon staat ingeschreven in de BRP bij de ex-partner.

Naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant blijkt uit het ouderschapsplan dat in 2018 de zoon in ieder geval gedurende 26 weken (en dus ten minste zes maanden) van het kalenderjaar – nog daargelaten de ongeveer gelijkelijk verdeelde vakantieperiodes – tot beide huishoudens (dat van X en dat van zijn ex-partner) behoorde. In de oneven weken verbleef de zoon namelijk drie en een halve dag tot vier dagen per week bij X en voor het overige bij de ex-partner. Daarmee voldoet de situatie van X aan het vereiste dat de zoon in 2018 gedurende perioden die in totaal ten minste zes maanden belopen tot het huishouden van beide ouders heeft behoord. Toepassing van het ‘doorgaans’-criterium (HR 2 november 2001, 36.588, ECLI:NL:HR:2001:AD5044) kan daarom verder achterwege blijven.

Het gelijk is aan X. Hij heeft in 2018 recht op toepassing van de iack.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
7 september 2022
Rolnummer
21/1994
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5138
NLF-nummer
NLF 2022/1830
Aflevering
22 september 2022
bwbr0011353&artikel=8.14a,bwbr0011353&artikel=8.14a

Naar de bovenkant van de pagina