Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een vrouw is in gemeenschap van goederen gehuwd. In de jaren 2000, 2001 en 2002 heeft haar echtgenoot in totaal fl. 821.000 geleend aan zijn BV. In 2005 wordt de BV, die grote verliezen heeft geleden, in feite geliquideerd. Met toepassing van het Besluit van 1 december 2008, nr. CPP 2008/520M, rekenen zowel de vrouw als haar echtgenoot de vordering ieder voor de helft tot hun vermogen. Zij hebben de lening in 2005 afgewaardeerd tot nihil en ieder € 212.531 ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden gebracht.
Hof Arnhem (nr. 11/00673, LJN BW7233) staat de afwaardering niet toe. Daargelaten of de door de vrouw verstrekte leningen op het moment van het aangaan van die leningen onzakelijk waren, dan zijn de leningen in ieder geval gedurende de looptijd onzakelijk geworden door het niet of onvoldoende handelen van de vrouw op het moment waarop een onafhankelijke derde wel gehandeld zou hebben, aldus het Hof.
De Hoge Raad oordeelt in cassatie dat het Hof in het midden heeft gelaten of de onderhavige lening op het moment van het aangaan reeds als een onzakelijke lening moet worden aangemerkt. Daarom moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat zulks niet het geval is.
Een zakelijke lening kan gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog een onzakelijke lening worden. Voor het niet in aanmerking nemen van een debiteurenverlies op een dergelijke lening, zal de inspecteur feiten (en omstandigheden) aannemelijk moeten maken waaruit volgt op welk moment een zakelijk handelende derde in soortgelijke omstandigheden als de vrouw (waaronder de kennis die zij heeft van de debiteur), welke maatregel zou hebben genomen om zijn rechten voortvloeiende uit de desbetreffende vordering veilig te stellen, en in hoeverre deze daarin dan zou zijn geslaagd. Indien deze analyse ertoe leidt dat en in hoeverre ook een derde verlies zou hebben geleden, is het door de vrouw geleden verlies in zoverre aftrekbaar.
Aangezien uit de uitspraak niet blijkt of Hof Arnhem hetgeen hiervoor is overwogen aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, wordt de zaak verwezen naar Hof Den Bosch.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
1 maart 2013
Rolnummer
12.03088
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BZ2735
bwbid=bwbr0&artikel=3.90,bwbid=bwbr0&artikel=3.92

Naar de bovenkant van de pagina