Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat het niet betalen van de (loon)belastingschuld van A (bv) het gevolg is van aan X (belanghebbende) te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Dit oordeel berust, onder andere, op het volgende: A heeft betalingen verricht aan B (bv), aan X, diens broer en hun moeder, en aan een Belgische bv, terwijl de volgens de aangiften voor de loonheffingen verschuldigde belastingbedragen niet werden betaald. Van bijzondere omstandigheden die dergelijke betalingen rechtvaardigen, is niet gebleken. Deze handelwijze heeft het Hof aangemerkt als kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Uit de uitspraak van het Hof blijkt niet dat het Hof heeft onderzocht (a) of de hiervoor genoemde (rechts)personen aan wie A betalingen heeft verricht, wel of niet zijn aan te merken als aan A gelieerde schuldeisers en, voor zover dat niet het geval is, (b) of X als bestuurder van A bij die betalingen een persoonlijk belang heeft gehad. Het Hof heeft daarmee zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. Ook het oordeel van het Hof dat sprake is van onbehoorlijk bestuur omdat A zich bij de overdracht van activiteiten niet voor méér goodwill heeft laten betalen, is ontoereikend gemotiveerd.

De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Het verwijzingshof zal ook een oordeel moeten geven over de vraag in hoeverre de redelijke termijn is overschreden.

Metadata

Rubriek(en)
Invordering
Belastingtijdvak
oktober 2013 t/m februari 2014
Instantie
HR
Datum instantie
10 februari 2023
Rolnummer
21/00527
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:184
Auteur(s)
J.H.P.M. Raaijmakers
Raaijmakers Belastingadvies en Educatie
NLF-nummer
NLF 2023/0416
Aflevering
23 februari 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5620
bwbr0004770&artikel=36,bwbr0004770&artikel=36

Naar de bovenkant van de pagina