Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Het door X bij Rechtbank Gelderland ingestelde beroep is niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht. X heeft zowel in het beroepschrift als in het verzetschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

In cassatie voert X aan dat de Rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest.

De Hoge Raad geeft X echter geen gelijk. De Rechtbank heeft geoordeeld dat, aangezien X in haar beroepschrift en haar verzetschrift geen beroep heeft gedaan op betalingsonmacht, er geen reden is aan te nemen dat het niet betalen van het griffierecht om die reden verschoonbaar is. In zoverre heeft de Rechtbank zowel in beroep als in verzet wel degelijk een onderzoek naar het verzuim verricht, oordeelt de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt voorts dat de Rechtbank niet hoefde te onderzoeken of er nog andere redenen waren die het verzuim zouden kunnen rechtvaardigen. X heeft hiervoor namelijk niets aangedragen.

Voor wat betreft het verzoek om een immateriële schadevergoeding heeft de Rechtbank vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van X hierover terecht geen beslissing genomen. Dat is slechts anders in het – zich in deze zaak niet voordoende – geval waarin de Rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken (zie HR 4 maart 2016, 15/02922, ECLI:NL:HR:2016:352). Indien de Rechtbank op de voet van artikel 8:54 Awb na vereenvoudigde behandeling uitspraak heeft gedaan en daartegen verzet is gedaan als bedoeld in artikel 8:55 Awb, eindigt deze termijn met de uitspraak waarbij het verzet ongegrond is verklaard.

Een belanghebbende die in beroep gaat, moet griffierecht betalen om toegang tot de rechter te krijgen, zie artikel 8:41 Awb. Het griffierecht dient tijdig te worden betaald. Wanneer dat niet is gebeurd, kan de belanghebbende niet-ontvankelijk worden verklaard. In artikel 8:41, lid 6, Awb is evenwel bepaald dat niet-ontvankelijkheid achterwege blijft als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Een dergelijke bepaling zien we ook terug in artikel 6:11 Awb ten aanzien van de termijnoverschrijding. Ontvankelijkheidskwesties horen tot de ambtshalve taak van de rechter. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011 volgt dat de rechter daarbij een vrij vergaande taak heeft om de feiten te onderzoeken. De rechter toetst ambtshalve of het griffierecht tijdig is betaald en of een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, ook als deze feiten tussen partijen niet in geschil zijn. Als uit dat onderzoek volgt dat bijvoorbeeld – zoals in casu – het griffierecht niet is betaald, ligt het op de weg van de partij die in beroep is gegaan om omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is. De Hoge Raad oordeelt expliciet dat de ambtshalve taak niet zover gaat dat de rechter moet onderzoeken of er nog andere dan door belanghebbende aangedragen redenen zijn waardoor belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim kan worden geacht. Dat lijkt mij een zeer logische uitkomst, die ook past in de rechtspraak over artikel 6:11 Awb. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010 volgt bijvoorbeeld dat een belanghebbende zich wel moet beroepen op een disculperende omstandigheid, ook een duidelijke zoals het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing. De vervolgvraag luidt of de rechter, die dus niet verplicht is dit onderzoek ambtshalve te doen, dit onderzoek uit eigen beweging had mogen doen. Ook dat is naar mijn mening niet het geval. Ik denk dat hij daarmee buiten de rechtsstrijd zou treden.

Betalingsonmacht is een belangrijke omstandigheid waarom het niet betalen van griffierecht verschoonbaar is. In zijn arrest van 28 maart 2014 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat het heffen van griffierecht tot een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter kan leiden als de betrokkene het griffierecht niet kan betalen. In zijn arrest van 20 februari 2015 heeft de Hoge Raad vervolgens richtlijnen gegeven hoe de rechter een beroep op betalingsonmacht moet behandelen. Uit dat arrest volgt ook dat een belanghebbende zich wel op de betalingsonmacht moet beroepen om daar een oordeel van de rechter over te krijgen en dat heeft deze belanghebbende niet gedaan.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
2 december 2016
Rolnummer
16/01713
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2712
Auteur(s)
mr. J.M. van der Vegt
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2016/0874
Aflevering
22 december 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB195
bwbr0005537&artikel=8:41,bwbr0005537&artikel=8:41,bwbr0005537&artikel=8:41&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina