Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in 2008 een initiatief gestart ter verkrijging van schadevergoeding voor deelnemers van een Nederlandse loterij, omdat de loterij de winnende loten niet uitsluitend trok uit verkochte loten, maar ook uit niet-verkochte loten. Dit initiatief is gestart vanuit de eenmanszaak (welke eenmanszaak op enig moment is ingebracht in A (bv)). Deelnemers van het collectief betaalden eenmalig inschrijfgeld en daarnaast was een ‘no cure, no pay’-vergoeding overeengekomen met de deelnemers indien de procedure succesvol zou worden afgerond. Op 21 augustus 2014 is een cessie-overeenkomst gesloten waarbij de rechten op ‘no cure, no pay’-vergoedingen van de deelnemers en de vorderingen op de loterij met betrekking tot buitengerechtelijke kosten, werden overgedragen aan een groepsmaatschappij van A, gevestigd op het Isle of Man, voor een bedrag van € 25.000.

Vast staat dat X een aanmerkelijk belang had in A en dat A en de buitenlandse groepsmaatschappij met elkaar waren verbonden als zustervennootschappen. Volgens de Inspecteur zouden zakelijk handelende partijen aan de toekomstige ‘no cure, no pay’-vergoedingen, naar de omstandigheden van dat moment, een waarde in het economische verkeer toekennen van € 15,2 miljoen.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat A, met de overdracht van de vorderingen aan de groepsmaatschappij gevestigd op het Isle of Man, op onzakelijke gronden ten gerieve van haar aandeelhouder, zich een voordeel heeft laten ontgaan. De onzakelijke bevoordeling kwalificeert als een verkapte winstuitdeling aan X. In de beroepsfase is de Inspecteur uitgegaan van een waarde van € 13,8 miljoen en dit bedrag berust volgens de Rechtbank op een redelijke schatting. De aanslag van € 15,2 miljoen blijft echter in stand, omdat het beroep van de Inspecteur op interne compensatie slaagt. Op grond van een overeenkomst is in 2014 een vermogen van € 1,6 miljoen onttrokken aan A en deze onttrekking kwalificeert als winstuitdeling aan X.

De aan X opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2014, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.542 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 15,2 miljoen blijft in stand.

Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
22 maart 2022
Rolnummer
18/2491
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:3517
Auteur(s)
J.W.M. Verbaarschot MSc
PwC / Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2022/1326
Aflevering
14 juli 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5121
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52,bwbr0002320&artikel=52,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=4.12,bwbr0011353&artikel=4.12,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina