Direct naar content gaan

Samenvatting

Bij akte van fusie van 16 september 2016 is X (bv) als verkrijgende vennootschap gefuseerd met Y (bv) als verdwijnende vennootschap. Bij de fusie is een pand van Y, dat werd verhuurd aan een derde, onder algemene titel overgegaan op X. Vóór de fusie exploiteerden X en Y in firmaverband een damesmode- en babykledingwinkel. Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 heeft Y haar aandeel in de vof overgedragen aan X. Bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat de vof per 31 mei 2016 is ontbonden.

X heeft ter zake van de verkrijging van het pand een bedrag aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. In geschil is of X recht heeft op toepassing van de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel h, Wet BRV.

Volgens Rechtbank Den Haag heeft de Inspecteur de vrijstelling terecht geweigerd, nu niet aannemelijk is geworden dat de fusie heeft plaatsgevonden op grond van zakelijke overwegingen. Aangezien Y haar aandeel in de vof reeds per 1 januari 2016 had overgedragen aan X, bestond het vermogen van Y voorafgaand aan de fusie alleen nog uit een pand dat werd verhuurd door X. Aldus is het enkele resultaat van de fusie dat het verhuurde pand wordt overgedragen aan X en dat Y verdwijnt. Voor een dergelijk geval is de vrijstelling niet bedoeld.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
24 januari 2018
Rolnummer
17/2388
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:1319
NLF-nummer
NLF 2018/0562
Aflevering
15 maart 2018
bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002770&artikel=5bis

Naar de bovenkant van de pagina