Rekenregels uit Wet rechtsherstel box 3 niet van toepassing
Rechtbank Den Haag, 23 december 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(16)
- Jurisprudentie(272)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(95)
- Recent(46)
- Kennisgroepstandpunt(10)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
Tot de grondslag sparen en beleggen van X (belanghebbende) behoren in Frankrijk en Duitsland gelegen onroerende zaken.
Het geschil in deze zaak spitst zich toe op de vraag of de inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dient te worden bepaald met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3.
Volgens de Inspecteur dient deze wet buiten toepassing te blijven omdat het voordeel uit sparen en beleggen op grond van artikel 5.2 Wet IB 2001 op een lager bedrag (€ 37.709) uitkomt dan het voordeel uit sparen en beleggen op grond van de Wet rechtsherstel box 3 € 42.208.
X bepleit niettemin toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 omdat dit resulteert in een hogere aftrek elders belast en daarmee tot een verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting.
Rechtbank Den Haag geeft X geen gelijk. Toepassing van (de rekenmethode uit) de Wet rechtsherstel box 3 staat uitsluitend open voor gevallen waarin dit tot een lager voordeel uit sparen en beleggen leidt dan zonder toepassing van deze wet het geval is. De wettekst is hierover duidelijk. De memorie van toelichting biedt voorts onvoldoende aanknopingspunten om (de rekenmethode en de voorkomingsmethodiek uit) de Wet rechtsherstel box 3 niettemin toe te passen. De belastingverdragen met Duitsland en Frankrijk kunnen hier evenmin verandering in brengen.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen
eiseres, wonende te woonplaats, eiseres (gemachtigde: dr. D. Molenaar),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2023 de aanslag verminderd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2024.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [naam 1] en mr. [naam 2].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.522 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.909. De grondslag sparen en beleggen bedraagt € 1.787.410. Daarbij is gekozen voor een onderlinge verhouding waarbij € 893.705, ofwel 50%, aan eiseres is toegerekend en (de andere) 50% aan haar partner.
2. De grondslag sparen en beleggen is als volgt opgebouwd:
Bank- en spaarrekeningen |
€ 292.244 |
Beleggingen |
€ 294.686 |
Onroerende zaken (in Duitsland en Frankrijk) |
€ 1.315.000 |
Totale waarde bezittingen |
€ 1.901.930 |
Aftrekbare schulden (ziet op de onroerende zaken in Duitsland en Frankrijk) |
€ 53.800 -/- |
Heffingvrij vermogen eiseres |
€ 30.360 -/- |
Heffingvrij vermogen partner |
€ 30.360 -/- |
Grondslag sparen en beleggen |
€ 1.787.410 |
3. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is opgelegd conform de ingediende aangifte. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van € 37.909 is vastgesteld op grond van artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit werk en woning is bepaald op € 18.696. De inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 11.372 (€ 37.909 * 30%). Met inachtneming van een bedrag van € 8.025 aan aftrek elders belast is dit bedrag op de aanslag verminderd tot € 3.347.
4. In haar bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 verzoekt eiseres om een vrijstelling van inkomsten uit Spanje. Daarnaast verzoekt zij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te bepalen met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3.
5. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd op € 77.522. Met inachtneming van een vrijstelling van inkomsten uit Spanje is de inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 18.479. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is gehandhaafd op € 37.909 en de inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is gehandhaafd op € 3.347. De te vergoeden belastingrente is berekend op € 3. In de bestreden uitspraak op bezwaar is niet ingegaan op het verzoek van eiseres om het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te bepalen met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3.
6. Indien de rekenregels uit de Wet rechtsherstel box 3 worden gevolgd bedraagt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 42.808.
Geschil
7. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dient te worden bepaald met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3.
8. Volgens eiseres dient de inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen te worden bepaald met inachtneming van de Wet rechtsherstel box 3. Daartoe voert eiseres aan dat toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 resulteert in een hogere aftrek elders belast en daarmee tot een verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting. Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomstenbelasting over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen met toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 € 2.421 bedraagt. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
9. Volgens verweerder dient de Wet rechtsherstel box 3 buiten toepassing te blijven aangezien het voordeel uit sparen en beleggen op grond van artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 op een lager bedrag uitkomt dan het voordeel uit sparen en beleggen op grond van de Wet rechtsherstel box 3.
Beoordeling van het geschil
10. Artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2019) luidt, voor zover hier van belang:
Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan |
maar niet meer dan |
wordt toegerekend aan rendementsklasse I |
en wordt toegerekend aan rendementsklasse II |
€ 0 |
€ 71.650 |
67% |
33% |
€ 71.650 |
€ 989.736 |
21% |
79% |
€ 989.736 |
- |
0% |
100% |
11. Artikel 1 van de Wet rechtsherstel box 3 luidt, voor zover hier van belang:
12. Artikel 3 van de Wet rechtsherstel box 3 luidt, voor zover hier van belang:
I |
II |
III |
|
(…) |
(…) |
(…) |
(…) |
2019 |
0,08% |
5,59% |
3,00% |
(…) |
(…) |
(…) |
(…) |
13. Artikel 6 van de Wet rechtsherstel box 3 luidt:
14. In de memorie van toelichting bij de Wet rechtsherstel box 3 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
en
en
15. Toepassing van (de rekenmethode uit) de Wet rechtsherstel box 3 staat op grond van artikel 1, derde lid, van de Wet rechtsherstel box 3 uitsluitend open voor gevallen waarin dit tot een lager voordeel uit sparen en beleggen leidt dan zonder toepassing van deze wet het geval is. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt volgens artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 immers € 37.709 en volgens de Wet rechtsherstel box 3 € 42.208. Gelet op de duidelijke wettekst slaagt de stelling niet dat in het onderhavige geval toch moet worden uitgegaan van het hogere voordeel uit sparen en beleggen en van de voorkomingsmethodiek uit de Wet rechtsherstel box 3. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de memorie van toelichting ook onvoldoende aanknopingspunten om (de rekenmethode en de voorkomingsmethodiek uit) de Wet rechtsherstel box 3 niettemin toe te passen. De belastingverdragen met Duitsland en Frankrijk kunnen hier evenmin verandering in brengen. De wijze waarop de nationale wet het voordeel uit sparen en beleggen berekent en voorkoming van dubbele belasting verleent, valt buiten het bereik van deze belastingverdragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de Wet rechtsherstel box 3 bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dus terecht buiten toepassing gelaten.
16. Op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de minister van Financiën bevoegd om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen. Indien eiseres meent dat hiervan sprake is, dan kan zij een verzoek indienen om toepassing van de hardheidsclausule. Of in dit geval de hardheidsclausule dient te worden toegepast, is niet ter beoordeling aan de belastingrechter.
17. Tegen het bedrag aan vergoede belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente is vergoed, is gesteld noch gebleken.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 niet te hoog vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat in de uitspraak op bezwaar niet op alle grieven van eiseres is ingegaan aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door haar voor het instellen van beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024.