Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking voor het jaar 2014 en daarbij verzocht om telefonisch te worden gehoord. Dit verzoek werd echter afgewezen.

Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat een bestuursorgaan de vrijheid heeft om het beleid te voeren dat hoorzittingen in persoon worden gehouden en niet per telefoon plaatsvinden. Bij een verzoek om van dat beleid af te wijken zal de beslissing op dat verzoek moeten worden gerespecteerd, tenzij die in strijd zou zijn met enig beginsel van behoorlijk bestuur, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. Aan het voorschrift van artikel 7:2, lid 1, Awb (hoorplicht) zal in het algemeen door middel van telefonisch horen kunnen worden voldaan als het bestuursorgaan en de belanghebbende allebei vinden dat deze wijze van horen volstaat. Het Hof heeft dit echter niet onderzocht.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat de door de Heffingsambtenaar aangevoerde argumenten erop neerkomen dat hij in algemene zin belanghebbenden in WOZ-zaken niet telefonisch wil horen en geen gewicht van betekenis toekent aan de wens van X in dit geval om telefonisch te worden gehoord en geen reiskosten te hoeven maken. Daaruit kan echter niet volgen dat in dit geval door middel van telefonisch horen niet voldoende zorgvuldig kon worden gehoord, zodat deze argumenten de afwijzing van het verzoek om telefonisch te worden gehoord niet kunnen dragen. Rechtbank Amsterdam heeft dus terecht beslist dat de Heffingsambtenaar dat verzoek op ontoereikende gronden heeft afgewezen en dat X recht heeft op een vergoeding van de proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en vergoeding van griffierecht (vgl. HR 29 januari 2016, 15/02441, ECLI:NL:HR:2016:114).

Op grond van artikel 7:2 Awb stelt het bestuursorgaan de belanghebbende in staat om te worden gehoord alvorens op het bezwaar wordt beslist. Het hoorgesprek dient ertoe dat de burger een aanvullende mondelinge toelichting en nadere informatie kan geven teneinde te bewerkstelligen dat het bestuursorgaan beschikt over alle relevante informatie die nodig is voor een zorgvuldige heroverweging en besluitvorming. Alhoewel volgens de wetgever de doelstellingen van het hoorgesprek het best kunnen worden gediend in een informeel gesprek tussen burger en bestuursorgaan, zijn er toch een aantal minimumvereisten waaraan het hoorgesprek moet voldoen, juist ook om te waarborgen dat de overheid de dialoog op serieuze wijze aangaat.

Het lijkt dan ook in dat kader dat paragraaf 9 Bfb 2017 telefonisch horen verbiedt. In de tweede volzin van paragraaf 9 Bfb staat evenwel vermeld dat het wel zo kan zijn dat belanghebbende na telefonisch contact met de Inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek. Uit dit artikel lijkt te kunnen worden opgemaakt dat dit telefonisch contact geen hoorgesprek is en dat dit dus geen voor vergoeding vatbare proceshandeling ‘verschijnen ter hoorzitting’ is. Dit strookt niet helemaal met de parlementaire geschiedenis waaruit kan worden opgemaakt dat telefonisch horen juist wel mogelijk is indien de burger daarmee instemt mits een en ander voldoende zorgvuldig geschiedt. In deze lijn oordeelde de Hoge Raad dan ook reeds in 2012 dat telefonisch horen in de plaats kan treden van een fysieke hoorzitting indien het telefoongesprek met instemming van Inspecteur en bezwaarde in de plaats treedt van een hoorzitting. In een dergelijk geval leidt het telefonisch horen dus wel tot een vergoeding voor de proceskosten.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
14 december 2018
Rolnummer
17/04558
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2306
Auteur(s)
mr. I. de Roos
Van Bavel advocaten
NLF-nummer
NLF 2019/0018
Aflevering
3 januari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2088
bwbr0002320&artikel=25&lid=1,bwbr0005537&artikel=7:2,bwbr0005537&artikel=7:2

Naar de bovenkant van de pagina