X (belanghebbende) drijft sinds 2013 een onderneming in groente en fruit. In het jaar 2018 doet hij dat tot en met 31 juli in de vorm van een eenmanszaak, vanaf 1 augustus 2018 wordt de onderneming gedreven in de vorm van een bv. X heeft 50% van de aandelen in deze bv.
X heeft geen aangifte IB/PVV en Zvw 2018 gedaan hoewel hij daarvoor was uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. De Inspecteur heeft een ambtshalve aanslag opgelegd naar een geschatte winst van € 194.614. Na bezwaar is de geschatte winst met circa € 150.000 verlaagd.
Rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van X ongegrond verklaard.
Het hogerberoepschrift is buiten de wettelijke termijn door Hof Arnhem-Leeuwarden ontvangen. Het Hof is gehouden om binnen de eigen instantie ambtshalve te onderzoeken of het ingediende hoger beroep ontvankelijk is (vgl. HR 16 juli 2021, 20/01682, ECLI:NL:HR:2021:1153, NLF 2021/1552, met noot van Van der Vegt).
Er zijn geen omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat X in verzuim is geweest.
Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 juni 2023, nummers LEE22/2461 en 22/2462, ECLI:NL:RBNNE:2023:2313, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft hij de verzuimboete gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur.
2. Vaststaande feiten
2.1. De onderhavige uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland is gedaan op 15 juni 2023 en op die datum per post verzonden aan belanghebbende.
2.2. Belanghebbende heeft op 7 augustus 2023 om 19:51 uur digitaal hoger beroep ingesteld.
2.3. Bij brief van 16 september 2024 heeft het Hof belanghebbende ervan in kennis gesteld dat het hogerberoepschrift door het Hof buiten de wettelijke termijn is ontvangen. Met de verdere mededeling – zodat belanghebbende er zich op voor kan bereiden – dat ter zitting in eerste instantie de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde zal worden gesteld.
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4.1. Het Hof is gehouden om binnen de eigen instantie ambtshalve te onderzoeken of het ingediende hoger beroep ontvankelijk is.
4.2. Ingevolge artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, gelezen in verbinding met artikel 8:108, derde lid, van de Awb, vangt de termijn voor het instellen van hoger beroep aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.3. Blijkens de bestreden uitspraak van de Rechtbank is deze gedagtekend 15 juni 2023 en op die dag aan belanghebbende verzonden. De termijn voor het instellen van hoger beroep loopt derhalve tot en met 27 juli 2023. Het hogerberoepschrift van belanghebbende is op digitale wijze binnengekomen bij het Hof op 7 augustus 2023 (zie 2.2.), derhalve na afloop van de zeswekentermijn. Het hogerberoepschrift is dus te laat door belanghebbende ingediend.
4.4. Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens het te laat indienen van het hogerberoepschrift blijft echter achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding, artikel 6:11 van de Awb).
4.5. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof – kort gezegd – verklaard dat hij nadat hij lang had getwijfeld of hij wel zou overgaan tot het instellen van hoger beroep, op 7 augustus 2023 digitaal - via zijn telefoon - uiteindelijk toch het hoger beroep heeft ingesteld. Volgens zijn berekeningen zou de hogerberoepstermijn op dat moment nog niet zijn verstreken. Omdat het hem niet lukte om via zijn telefoon ook de bijlagen te uploaden, heeft hij het hogerberoepschrift met de bijlagen ook – nadat hij digitaal hoger beroep had ingesteld – bij de Rechtbank te Assen in de brievenbus gedeponeerd.
4.6. Het Hof is van oordeel dat de door belanghebbende afgelegde verklaring niet tot de conclusie leidt dat hij niet in verzuim is geweest. Twijfel over het al dan niet instellen van het hoger beroep en het maken van een telfout kunnen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Slotsom
4.7. Nu ook overigens geen omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk zijn geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is het hoger beroep niet-ontvankelijk. Het Hof komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.