Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft een stamrecht toegekend aan haar bestuurder die in het Verenigd Koninkrijk (VK) woont. Ter zake van de afkoop van het stamrecht heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag loonbelasting ten bedrage van € 1.658.609 met verzuimboetes opgelegd (jaren 2014-2018). In geschil is wanneer de afkoop heeft plaatsgevonden en aan welk land het heffingsrecht toekomt.

X meent dat het stamrecht reeds in of voor 2009, althans voor 2014, in fiscale zin is genoten dan wel afgekocht. De feiten en omstandigheden brengen Rechtbank Noord-Holland echter tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van een afkoop van het stamrecht in 2004 dan wel 2009 en ook niet in enig ander jaar. X heeft haar stelling niet bewezen.

De Rechtbank volgt de Inspecteur in zijn primaire stelling dat de stamrechttermijnen jaarlijks vorderbaar en inbaar zijn en uit dien hoofde fiscaal als genoten moeten worden beschouwd in 2014 en latere jaren. Dat daadwerkelijke uitkering van de termijnen niet heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af.

De ontslaguitkering is destijds betaald door een Nederlandse werkgever en het stamrecht heeft betrekking op werkzaamheden in Nederland voor een Nederlandse werkgever, zodat Nederland op basis van artikel 14 dan wel artikel 15 Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk over het loon mag heffen. Op grond van beide bepalingen is het heffingsrecht over de stamrechtuitkeringen aan Nederland toegewezen.

De verzuimboetes zijn terecht opgelegd omdat niet is gebleken van afwezigheid van alle schuld en geen sprake is van een pleitbaar standpunt.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014-2018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
1 november 2021
Rolnummer
20/4120
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:10627
NLF-nummer
NLF 2021/2285
Aflevering
2 december 2021
bwbr0002320&artikel=67c,bwbr0002320&artikel=67c,bwbr0002471&artikel=13a,bwbr0002471&artikel=13a,bwbr0002471&artikel=19b,bwbr0002471&artikel=19b

Naar de bovenkant van de pagina