Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een in de offshore werkzame man heeft het saldo van een Duitse bankrekening nooit opgegeven voor de vermogensbelasting en de rente over het tegoed heeft hij nooit aangegeven voor de inkomstenbelasting. Begin 2002 heeft hij de belastingdienst op de hoogte gesteld van de bankrekening. In oktober 2002 heeft hij exacte gegevens met betrekking tot de Duitse bankrekening aan de inspecteur verstrekt. De inspecteur heeft toen eind 2002 zonder boete een navorderingsaanslag IB/PVV over 2002 opgelegd waarover tot de Hoge Raad is geprocedeerd en die in stand is gebleven. Eind 2003 en eind 2004 zijn door de Belastingdienst navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1991 tot en met 1999 opgelegd en navorderingsaanslagen VB over de jaren 1992 tot en met 1999. Het Hof acht de aanslagen evenals de Rechtbank terecht en voor de juiste bedragen opgelegd. De man heeft tegen de Hof-uitspraak cassatieberoep ingesteld.
De navorderingsaanslag IB/PVV 1999 is opgelegd op een tijdstip dat de ten aanzien van binnenlandse tegoeden geldende vijfjaarstermijn van artikel 16, lid 3, AWR nog niet was verstreken. De overige navorderingsaanslagen zijn opgelegd op een tijdstip waarop de vijfjaarstermijn was verstreken. Ten aanzien van die navorderingsaanslagen moet beoordeeld worden of het tijdsverloop tussen het tijdstip waarop de inspecteur aanwijzingen van het bestaan van de Duitse bankrekening heeft verkregen en het tijdstip waarop hij de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, aanvaard kan worden met inachtneming van de door de Hoge Raad geformuleerde regels in het arrest van 26 februari 2010.
De Hoge Raad oordeelt, anders dan het Hof, dat het evenredigheidsbeginsel niet in acht wordt genomen door met het opleggen van een navorderingsaanslag te wachten op de afloop van een procedure over een eerder jaar.
De Hoge Raad gaat ervan uit dat de inspecteur niet eerder dan in 2002 beschikte over een aanwijzing van het bestaan van de Duitse bankrekening en dat hij de navorderingsaanslagen volledig heeft gebaseerd op de in 2002 door de man verstrekte gegevens. Een nader onderzoek was niet nodig en er zijn geen aanwijzingen dat de inspecteur nadere feiten en omstandigheden heeft gesteld ter verklaring van het tijdsverloop tussen het verstrekken van die gegevens en het opleggen van de navorderingsaanslagen. Hij concludeert dat de inspecteur onaanvaardbaar lang heeft gewacht met het opleggen van de navorderingsaanslagen en dat deze daarom moeten worden vernietigd, met uitzondering van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1999. Het cassatieberoep van de man wordt gegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1991 - 1999
Instantie
HR
Datum instantie
18 februari 2011
Rolnummer
09.05204
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP4779
bwbid=bwbr0&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina