Geen parkeerbelasting voor periode na verstrijken van maximale parkeerduur
Hof Den Haag, 3 juli 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(6)
- Jurisprudentie(427)
- Commentaar NLFiscaal(5)
- Literatuur(8)
- Recent(30)
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 66,80, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag. Op de betreffende parkeerlocatie in Dordrecht was de maximale parkeerduur veertig minuten naar een tarief van € 1.
X heeft beroep (ongegrond) en hoger beroep ingesteld.
Hof Den Haag oordeelt dat voor X de verplichting bestond om voor de eerste veertig minuten parkeren op de parkeerlocatie parkeerbelasting op aangifte te voldoen en dat zij niet was gehouden om ook voor de tijd daarna parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Over de tijd na de maximale parkeerduur van veertig minuten kan niet worden nageheven, omdat artikel 20 AWR de mogelijkheid tot naheffing beperkt tot de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald (vgl. HR 11 maart 2022, 21/00853, ECLI:NL:HR:2022:346, NLF 2022/0545, met noot van Froentjes).
Het Hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 66,30 en veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van X ten bedrage van € 2.060.
BRON
Uitspraak van 3 juli 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: I.N.D.J. Rissema)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 23 augustus 2023, nummer ROT22/3623.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Dordrecht opgelegd ten bedrage van € 66,80, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk, met dagtekening 18 maart 2024, ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 april 2024. Partijen zijn verschenen. De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken BK-23/897 en BK-23/1145. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend betrekking heeft op die ene zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Lokale regelgeving
2.1. Artikel 225 van de Gemeentewet geeft de bevoegdheid aan gemeenten om in het kader van parkeerregulering parkeerbelasting te heffen. Artikel 225, lid 8, Gemeentewet bepaalt dat het tarief van de parkeerbelasting afhankelijk kan worden gesteld van de parkeerduur, de parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van de terreinen of weggedeelten.
2.2. Uit artikel 234, lid 3, Gemeentewet volgt dat een naheffingsaanslag wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
2.3. De raad van de gemeente Dordrecht heeft in zijn openbare vergadering van 15 december 2020 de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Dordrecht (de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht) vastgesteld. De Verordening parkeerbelastingen Dordrecht is op 4 januari 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2021, nummer 3634 en in werking getreden op 1 januari 2021.
2.4. De Verordening parkeerbelastingen Dordrecht luidt, voor zover in hoger beroep van belang:
1. Voor de toepassing van deze verordening en de hierop gebaseerde besluiten en (beleids)regels wordt verstaan onder:
(…)
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:
1. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
2. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangewezen plaats en wijze.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieventabel (bijlage I) en Gebiedsaanduiding Tariefzones (bijlage II).
(…)
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen bij besluit van het college.
(…)
Bijlage 1 Tarieventabel
A. |
Tarief van belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid |
|
A1. |
Het tarief voor parkeren op parkeerapparatuurplaatsen bedraagt per uur in: Tariefzone 1A: (…) |
€ ,00 |
(…) |
||
A7. |
Het tarief voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen met een maximale parkeerduur van telkens 40 minuten bedraagt per 40 minuten in tariefzones 1A, 1B, 2 en 3: |
€ ,00 |
(…) |
2.5. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht heeft bij besluit van 23 juni 2020 de terreinen, weggedeelten en tijdstippen voor betaald parkeren vastgesteld (Besluit aanwijzing plaatsen en tijdstippen parkeerbelasting Dordrecht; het Aanwijzingsbesluit). Het Aanwijzingsbesluit is op 10 juli 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2020, nummer 173426 en in werking getreden op 1 september 2020.
2.6. In het Aanwijzingsbesluit is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:
Feiten
3.1. Op 9 november 2021 omstreeks 17:04 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ongeveer ter hoogte van de [straat 2] [huisnummer] in [woonplaats] (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd door middel van een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
3.2. Tijdens een controle op hiervoor genoemd tijdstip is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.
3.3. Het proces-verbaal van de naheffingsaanslag bevat, onder meer, foto’s van de geplaatste bebording op de parkeerlocatie. De bebording vermeldt:
3.4. Als bijlage bij het nader stuk van 18 maart 2024 heeft belanghebbende onder meer een niet-gedateerde schermafbeelding van een parkeerapplicatie gevoegd. De schermafbeelding vermeldt:
3.5. Ter zitting heeft belanghebbende een foto van het scherm van het parkeerapparaat overgelegd. Het parkeerapparaat geeft op 9 april 2024 het volgende weer:
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
5.1. In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 66,30. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten en de betaalde griffierechten en tot vergoeding van de wettelijke rente over deze bedragen, indien deze niet binnen vier weken na openbaarmaking van de uitspraak zijn betaald.
5.3. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1.1. Niet in geschil is dat de auto op het moment van de parkeercontrole stond geparkeerd in een gebied waar, op het moment van parkeren, alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mocht worden geparkeerd. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat de auto geparkeerd stond op een van de parkeerplaatsen aan de westzijde van de [straat 2] , ter hoogte van de pandnummers [huisnummers] (zie 2.6).
6.1.2. Evenmin is in geschil dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, niet over een geactiveerde parkeervergunning beschikte en dus terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
6.2. Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar ten onrechte forfaitair parkeerbelasting naar de duur van een uur (€ 1,50) heeft nageheven. Volgens belanghebbende volgt uit de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht, de bebording en het parkeerapparaat ter plaatse dat op de parkeerlocatie een maximale parkeerduur geldt van 40 minuten, waarvoor een parkeertarief van € 1,00 in rekening wordt gebracht. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78) stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag daarom had moeten berekenen over een parkeerduur van 40 minuten en dus slechts € 1,00 aan parkeerbelasting had mogen naheffen.
6.3. De Heffingsambtenaar betwist dat sprake is van een maximale parkeerduur, in die zin dat het geldende parkeerregime op de parkeerlocatie inhoudt dat er onbeperkt mag worden geparkeerd, maar dat ‘telkens’ voor maximaal 40 minuten aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Na afloop van die periode dient een belastingplichtige, indien die dan nog op de parkeerlocatie staat geparkeerd, weer opnieuw aan zijn of haar betalingsverplichting te voldoen. Volgens de Heffingsambtenaar volgt dit ook uit de op de parkeerlocatie aanwezige bebording en parkeerapparatuur. Het arrest van de Hoge Raad is daarom in de onderhavige zaak niet van toepassing. De naheffingsaanslag, berekend over de tijdsperiode van één uur (€ 1,50), is daarom tot het juiste bedrag opgelegd.
6.4.1. Het Hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat artikel 2, lid 7, Aanwijzingsbesluit op de parkeerlocatie van toepassing is (zie 2.6). Gelet op artikel 4 van de Verordening parkeerbelastingen Dordrecht (zie 2.4), onderdeel A7 van de Tarieventabel, artikel 2, lid 7 en lid 9, Aanwijzingsbesluit (zie 2.6), de ter plaatse aanwezige bebording (zie 3.3), waarop vermeld staat “alleen kortparkeren”, de parkeerapplicatie (zie 3.4), waarin staat “Max parkeerduur: 40 minuten” en het parkeerapparaat (zie 3.5), waarop staat “Maximale parkeertijd 40 minuten”, is het Hof van oordeel dat op de parkeerlocatie sprake is van een maximale parkeerduur van 40 minuten. De Heffingsambtenaar heeft de op de ter zitting overgelegde foto van het parkeerapparaat weergegeven informatie niet betwist en hij heeft evenmin betwist dat deze informatie de situatie op het tijdstip waarop belanghebbende stond geparkeerd weergeeft.
6.4.2. Daarvan uitgaande bestond voor belanghebbende de verplichting om voor de eerste 40 minuten parkeren op de parkeerlocatie parkeerbelasting op aangifte te voldoen en was zij niet gehouden om ook voor de tijd daarna parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Over de tijd na de maximale parkeerduur van 40 minuten kan niet worden nageheven, omdat artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de mogelijkheid tot naheffing beperkt tot de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald (vgl. HR 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78).
Slotsom
6.5. Het hoger beroep is gegrond. Dit leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 66,30.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten conform artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.060 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, bedrag per punt van € 310 en een wegingsfactor 0,5; beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875 en een wegingsfactor 0,5; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875 en een wegingsfactor 0,5).
7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 66,30;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.060;
- gelast de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 186 aan deze te vergoeden; en
- bepaalt dat de termijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.H.A. Kannekens, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 3 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.