Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2013 een uit een andere lidstaat afkomstige, gebruikte Skoda, type Octavia Combi 2.0 TDi, uitvoering RS, doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is op 19 maart 2010 voor het eerst toegelaten op de weg.

Ter zake van deze registratie heeft X op aangifte een bedrag aan BPM voldaan. Omdat het om een gebruikte personenauto gaat, heeft hij de verschuldigde BPM berekend met gebruikmaking van de koerslijst XRAY. De uitvoering RS was ten tijde van het doen van de aangifte niet in deze koerslijst vermeld.

Wel was in die koerslijst van hetzelfde merk en type auto de uitvoering Elegance vermeld. X is van de handelswaarde van deze uitvoering uitgegaan. De uitvoering RS was ten tijde van de aangifte wel vermeld in de koerslijsten AutotelexPro en Eurotaxglass’s.

De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden gesteld op de uit die koerslijsten blijkende handelsinkoopwaarde van de uitvoering RS en heeft aan X een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld en het hoger beroep van X ongegrond verklaard.

In cassatie betoogt X dat artikel 110, eerste alinea, VWEU meebrengt dat hij de handelsinkoopwaarde van de uitvoering Elegance mag hanteren omdat hij ervoor heeft gekozen de koerslijst XRAY te gebruiken en deze koerslijst geen vermelding bevat van de uitvoering RS. De Hoge Raad verwerpt dit betoog. De door de belastingplichtige gemaakte keuze voor een bepaalde in de handel algemeen toegepaste koerslijst, laat – anders dan X betoogt – onverlet dat de Inspecteur mag stellen en zo nodig aannemelijk maken dat in de door X gekozen koerslijst, dan wel in een andere in de handel algemeen toegepaste koerslijst een motorvoertuig voorkomt waarvan de eigenschappen en de kenmerken dichter aanleunen bij die van het te registreren motorvoertuig.

Het cassatieberoep is wel gegrond. Het Hof is er bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep ten onrechte van uitgegaan dat zich een verknochtheid van zaken voordoet. Ook ontbreekt een beslissing over wettelijke rente wegens vertraging in de vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht.

Op het eerste gezicht lijkt dit een standaard BPM-zaak, maar deze zaak heeft mijns inziens een originele invalshoek.

Dat belanghebbende en de Inspecteur een discussie hebben over de van toepassing zijnde waardevermindering bij import van een gebruikte auto is standaard. Simpel weergegeven: hoe lager de waarde van de gebruikte auto, hoe lager de door belanghebbende te betalen BPM. Deze vermindering is gebaseerd op artikel 10, lid 1 en 2, Wet BPM. Er zijn drie manieren om deze waarde te bepalen, te weten de wettelijke afschrijvingstabel, door middel van een taxatie of op basis van een in de handel gebruikte commerciële koerslijst als bedoeld in artikel 8, lid 4, onderdeel a, Uitv.reg. BPM. Uiteraard is het mogelijk dat een bepaalde auto niet in een koerslijst voorkomt. In dat geval is het mogelijk aansluiting te zoeken bij een auto die zo veel mogelijk op de onderhavige auto lijkt.

In de onderhavige zaak gaat het concreet om de import van een Skoda, type Octavia Combi 2.0 TDi, uitvoering RS (hierna: RS). Belanghebbende hanteert echter de (lagere) waarde van de Elegance-uitvoering. In dit arrest staat de vraag centraal of je ook van de alternatieve auto (de Elegance) uit mag gaan als de auto (de RS) niet in de ene koerslijst staat, maar wel degelijk in een andere koerslijst te vinden is. In het huidige achtste lid van artikel 10 Wet BPM staat bijvoorbeeld in onderdeel b – in mijn woorden – dat de waarde van de alternatieve auto mag worden gehanteerd wanneer het om een auto gaat die niet voorkomt op een koerslijst. Gaat dit ook zover dat je dan bewust voor een koerslijst mag kiezen waar deze auto niet op staat, terwijl deze auto wel op andere koerslijsten voorkomt? Persoonlijk druist dit tegen mijn rechtvaardigheidsgevoel in, maar dat terzijde. Een bijbehorende vraag is of de Inspecteur in zo’n geval de ene koerslijst met de andere koerslijst mag bestrijden.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
20 februari 2020
Rolnummer
18/01641
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:323
Auteur(s)
Heleen Elbert
Elbert Fiscaal
NLF-nummer
NLF 2020/0566
Aflevering
5 maart 2020
Judoreg
NFB3091
bwbr0005806&artikel=10,bwbr0005806&artikel=10,bwbr0005813&artikel=8&lid=4,bwbr0005813&artikel=8&lid=4,bwbv0001506&artikel=110,bwbv0001506&artikel=110

Naar de bovenkant van de pagina