Naheffingsaanslag BPM voor geïmporteerde Mercedes-Benz gehandhaafd
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 juli 2024
Samenvatting
In deze BPM-zaak heeft X (belanghebbende) een gebruikte Mercedes-Benz AMG geïmporteerd. Hij heeft aangifte gedaan op basis van een taxatierapport, waarin de handelsinkoopwaarde van de auto werd geschat op € 30.000, mede door een hoge schadepost.
De Inspecteur heeft de auto laten inspecteren door Domeinen Roerende Zaken (DRZ), die geen ernstige schade vaststelde en de waarde op € 76.696 schatte. De Inspecteur heeft vervolgens aan X een naheffingsaanslag opgelegd van € 9.558, gebaseerd op deze hogere waarde.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet overtuigend heeft aangetoond dat de auto schade had of een schadeverleden dat de lagere waarde rechtvaardigde, mede doordat hij geen inkoopfactuur of aanvullende bewijsstukken aan de Rechtbank heeft verstrekt.
De naheffingsaanslag wordt gehandhaafd en het beroep wordt ongegrond verklaard.
De Rechtbank kent X wel een immateriële schadevergoeding van € 500 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de afhandeling van de zaak.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende h.o.d.n. bedrijf Cars, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 9.558 (de naheffingsaanslag).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde van belanghebbende [naam] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz AMG GLC 63 S 4Matic (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto is voor het eerst op 14 mei 2018 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
3.1. Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 24 november 2021 aangifte voor de bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde bpm voor de auto € 8.368. Bij de aangifte is een taxatierapport van Leitex Auto Taxaties BV gevoegd (het rapport). Volgens het rapport bedraagt de historische nieuwprijs, de historische bruto bpm en de handelsinkoopwaarde van de auto respectievelijk € 175.979, € 49.113 en € 30.000. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van Autotelex Pro van € 75.850 (tellerstand: 37.293). Op dit bedrag heeft de taxateur een bedrag van € 45.850 in mindering gebracht om tot een taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde) te komen van € 30.000. Volgens het rapport bedragen de gecalculeerde reparatiekosten € 17.264,80.
3.2. Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. Volgens DRZ volgt uit het VWE SilverDAT/VIN informatiesysteem dat de auto een catalogusprijs heeft van € 81.830 en volgt uit de koerslijst van Autotelex Pro een waarde voor een gelijksoortige gebruikte auto van € 76.696 (tellerstand: 37.323).
In het rapport van DRZ staat onder meer:
3.3. De inspecteur heeft in zijn kennisgeving van 8 april 2022 het volgende, voor zover van belang, aan belanghebbende verzocht/medegedeeld:
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na dagtekening van deze kennisgeving te reageren.
3.4. De inspecteur heeft met dagtekening 3 juni 2022 de bestreden naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Voor de bepaling van de verschuldigde bpm van de auto van € 17.926 is de inspecteur uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 181.830, een historische bruto bpm van € 49.113 en een handelsinkoopwaarde van € 76.696.
Overwegingen
Herleidingsmethode
4. De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023.
Waardevermindering wegens schade(verleden)
4.1. De inspecteur heeft gesteld dat DRZ heeft geconstateerd dat de door de taxateur
van belanghebbende opgenomen schadeposities, behoudens gebruikersschade, niet op de auto zijn aangetroffen. Ook heeft DRZ grotere en duidelijkere foto’s van de auto tijdens de schouwing verstrekt in tegenstelling tot de fotoreportage van de taxateur van belanghebbende. De inkoopfactuur kan duidelijkheid verschaffen over de door belanghebbende voorgestane waarde.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn standpunt over de gestelde ondeskundigheid van de medewerkers van DRZ ingetrokken.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto ten tijde van de indiening van de aangifte schade had die een waardevermindering van de auto rechtvaardigt. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een schadeverleden dat eveneens een waardevermindering van de auto rechtvaardigt. De rechtbank merkt nog op dat in het rapport een schadecalculatie is opgemaakt van € 17.264 terwijl een bedrag van € 45.850 in mindering op de koerslijstwaarde is gebracht om tot een handelsinkoopwaarde van € 30.000 te komen die belanghebbende zich voorstaat. De rechtbank is het met de inspecteur eens dat de inkoopfactuur van de auto meer duidelijkheid kan verschaffen over de schade dan wel het schadeverleden van de auto. Belanghebbende heeft deze niet verstrekt en bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om het standpunt van belanghebbende te volgen.
Slotsom
4.3. De rechtbank is van oordeel dat, nu belanghebbende de historische nieuwprijs van de auto niet heeft betwist, de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.4. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.5. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 9 juni 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 31 juli 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 3 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 4 maanden heeft geduurd, komt alle ISV voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een ISV van € 500.
5.1. Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25, wat neerkomt op € 218,75. De Staat moet die kosten vergoeden.
5.2. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om ISV is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 31 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.