Direct naar content gaan

Samenvatting

X heeft bij Hof den Bosch – onder verwijzing naar het arrest Irimie (HvJ 18 april 2013, C-565/11, ECLI:EU:C:2013:250) – een verzoek gedaan om vergoeding van rente over het in de naheffingsaanslag begrepen bedrag van € 510 aan BPM dat zij ten onrechte heeft betaald.

Met betrekking tot dit verzoek heeft het Hof vooropgesteld dat op grond van artikel 28c IW 1990 voor een aanspraak op vergoeding van invorderingsrente is vereist dat belasting in strijd met het Unierecht is geheven. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat slechts een gedeelte – groot € 133 – van de vermindering van de naheffingsaanslag belasting betreft die in strijd met het Unierecht is geheven. Slechts voor dat gedeelte van de naheffingsaanslag heeft X recht op vergoeding van invorderingsrente, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 28c IW 1990 moet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de beoordeling of invorderingsrente moet worden vergoed in verband met in strijd met het Unierecht geheven belasting, niet eerder te doen plaatsvinden dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat geheven belasting moet worden terugbetaald. Voorts heeft de wetgever volgens de Hoge Raad beoogd dat bij uitsluiting de Ontvanger bevoegd is om op de voet van artikel 30, lid 1, IW 1990 bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen of en in hoeverre invorderingsrente wordt vergoed. Pas daarna kan de belastingrechter aan de beoordeling van die beschikking inzake invorderingsrente toekomen. Het verzoek van X heeft vanwege het ontbreken van een voor bezwaar vatbare beschikking van de Ontvanger niet op grond van artikel 8:69 Awb binnen de grenzen van het geschil in hoger beroep kunnen vallen. Vanwege de onmiddellijke werking van artikel 28c IW 1990, welke regeling als lex specialis voorrang heeft op de algemene regeling die de belastingrechter de bevoegdheid geeft bij gegrondverklaring van een (hoger) beroep te beslissen op verzoeken om schadevergoeding, was het Hof evenmin bevoegd in de onderhavige zaak een uitspraak over het verzoek te doen. Het Hof heeft dit miskend, aldus de Hoge Raad.

Contrair Conclusie A-G IJzerman.

Het Hof heeft de naheffingsaanslag BPM van 1 februari 2013 verminderd van € 1.266 tot een bedrag van € 756. Het Hof heeft ook meteen de Inspecteur ertoe veroordeeld om invorderingsrente te vergoeden op de voet van artikel 28c IW 1990 over een gedeelte van de vermindering van de aanslag ter grootte van € 133. Tot dat bedrag zou namelijk volgens het Hof de eerdergenoemde naheffingsaanslag in strijd zijn met het Unierecht (het betreft de zogenoemde ‘Irimie-invorderingsrente’).

Ontvanger bevoegd tot beslissing over vergoeden invorderingsrente

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
3 maart 2017
Rolnummer
16/01176
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:341
Auteur(s)
mr. J.J. Vetter
Geradts & Vetter Advocaten
NLF-nummer
NLF 2017/0547
Aflevering
16 maart 2017
Judoreg
NFB364
bwbr0002320&artikel=28c,bwbr0004770&artikel=28c,bwbr0004770&artikel=30,bwbr0005537&artikel=8:69&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:69,bwbr0005537&artikel=8:69&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina