Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde in 2013 in Nederland. Hij was vanaf 15 september 2011 als ‘directeur legal & compliance’ in dienstbetrekking werkzaam voor de Luxemburgse vennootschap D. X hield een middellijk belang van 5% in D. X was niet formeel (statutair) lid van de raad van bestuur van D.

In 2013 heeft X gemiddeld twee dagen per week in Luxemburg en anderhalve dag per week vanuit Nederland voor D gewerkt. De werkzaamheden in Nederland hadden betrekking op het besturen van D.

In geschil is of de hoorplicht in de bezwaarprocedure is geschonden en of X voor de toepassing van artikel 17 (bestuurders- en commissarissenbeloningen) Verdrag Nederland-Luxemburg kwalificeert als lid van de raad van bestuur van D.

Hof Den Haag oordeelt, anders dan Rechtbank Den Haag, dat sprake is van schending van de hoorplicht. Het Hof gaat hieraan echter voorbij omdat X niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting.

Het Hof oordeelt dat X niet kwalificeert als ‘lid van de raad van bestuur’, omdat hij geen formeel (statutair) bestuurder van D is. De Inspecteur heeft de beloning terecht onder artikel 16 (niet-zelfstandige arbeid) Verdrag Nederland-Luxemburg in aanmerking genomen. X heeft dan ook geen recht op voorkoming van dubbele belasting over zijn gehele van D verkregen beloning, maar slechts over het deel van de beloning dat overeenkomstig artikel 16 Verdrag Nederland-Luxemburg is toegewezen aan Luxemburg.

Het Hof verwerpt verder onder meer het standpunt van X dat Nederland op grond van artikel 23 Verdrag Nederland-Luxemburg gehouden is de kwalificatie van de door D betaalde beloning door de Luxemburgse belastingautoriteiten te volgen en dienovereenkomstig voorkoming van dubbele belasting te verlenen.

Het hoger beroep is ongegrond.

Hof Den Haag handhaaft materiële invulling bestuurdersartikel Hof gaat niet mee in materiële uitleg bestuurdersartikel

In deze zaak was een inwoner van Nederland aangesteld als ‘directeur legal & compliance’ van een vennootschap die is gevestigd in Luxemburg. Deze natuurlijke persoon hield tevens een 5%-belang in diezelfde vennootschap, maar was geenszins formeel lid van de raad van bestuur. Hij oefende wel bestuurswerkzaamheden uit. De vraag rijst in welke mate deze persoon onder het toepassingsgebied van artikel 17, lid 1 (het bestuurdersartikel) van het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg kan vallen.

Hoewel Nederland een formeelrechtelijke invulling geeft aan het bestuurdersartikel, bepleit de belanghebbende ‘op academische gronden’ dat artikel 17, lid 1, Verdrag Nederland-Luxemburg materieel moet worden ingevuld. Zo werd onder andere opgeworpen dat overeenkomstig artikel 3, lid 2, Verdrag Nederland-Luxemburg de invulling van het begrip ‘lid van de raad van bestuur’ bij voorrang dient te gebeuren conform het Nederlandse belastingrecht, boven alle andere nationale regelgeving. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat voor de definitie van het begrip bestuurder aansluiting moet worden gezocht bij het Nederlandse vennootschapsrecht. Het Hof stelt thans echter dat die uitleg ook geldt voor het nationale belastingrecht en bij uitbreiding voor artikel 17, lid 1, Verdrag Nederland-Luxemburg.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2013
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
14 juli 2020
Rolnummer
19/00527
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:1317
Auteur(s)
mr. dr. A.S. Cools
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2020/1795
Aflevering
13 augustus 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3646
bwbv0004123&artikel=16,bwbv0004123&artikel=16,bwbv0004123&artikel=17,bwbv0004123&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina