Douanerecht; indeling banners en daarbij horende bergings- en verpakkingsmiddelen
Hof Amsterdam, 6 september 2022
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) handelt in duurzame promotieartikelen.
In deze procedure is in hoger beroep nog in geschil of het verzoek van X om terugbetaling van het met een utb van 2 augustus 2016 nagevorderde bedrag aan douanerechten terecht is afgewezen, voor zover het de bergings- en verpakkingsmiddelen (tassen en dozen) van roll-up banners en L-banners betreft.
Partijen hebben zich eenparig op het standpunt gesteld dat de tassen en de dozen onder dezelfde tariefpost dienen te worden ingedeeld als de betreffende banners. Hof Amsterdam acht dit standpunt juist.
Het Hof volgt het standpunt van de Inspecteur dat de banners, tassen en dozen in post 7616 dienen te worden ingedeeld, in onderverdeling 7616 99 90 (andere werken van aluminium; 6%). Voor terugbetaling bestaat volgens het Hof geen aanleiding. Met zijn (verzamel)utb van 2 augustus 2016 heeft de Inspecteur niet méér douanerechten van X nagevorderd dan zij wettelijk verschuldigd was.
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur, tegen de uitspraak van 10 juni 2021 in de zaak met de kenmerk HAA19/1230 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
X bv, gevestigd te Z, belanghebbende, gemachtigde: mr. J.A.G. Winkels
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft bij beschikking van 12 januari 2018 een verzoek van belanghebbende om terugbetaling van een bedrag van € 88.312,82 aan douanerechten afgewezen.
1.2. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 31 januari 2019, afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 juni 2021 als volgt op het beroep beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
1.4. Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 juli 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de – voor zover hier van belang – volgende feiten vastgesteld.
- werken ten behoeve van presentatiesystemen van aluminium, zoals roll-banners en mobiele balies;
- bergingsmiddelen van textiel, bestemd om de roll-banners en mobiele balies in te vervoeren;
- tassen en trolleys van textiel;
- vouwdozen van karton;
- hardcases
Vastgesteld is dat de aangiften genoemd in bijlage 1 betrekking hebben op zogenaamde
- werken ten behoeve van presentatiesystemen van aluminium, zoals roll-banners en mobiele
balies; - bergingsmiddelen, zoals tassen, trolleys en hardcases, bestemd om de roll-banners en mobiele balies in te vervoeren;
- vouwdozen van karton.
aluminium presentatie systemen; aluminium presentation and flagsystems; tassen en trolleys van textiel; vouwdozen van karton; hardcases.”
- ze zijn bedoeld om een afbeelding en/of tekst te tonen (presenteren);
- ze zijn bestemd om binnen te worden gebruikt (bijvoorbeeld in een kantoor, hotel of conferentiezaal);
- ze kunnen diverse afmetingen hebben;
- ze worden in gedemonteerde staat ingevoerd;
- ze zijn bestemd om op de grond te worden geplaatst en zijn makkelijk verplaatsbaar.
- Een aluminium frame met geschroefde verbindingen en sluitingen;
- De pop-up stand bevat magneetstrippen, waarmee het bevestigen van de afscheidingswand/afbeeldingsmateriaal mogelijk wordt gemaakt;
- De vormgeving van de pop-up stand kan verschillen (rechthoekig/rond);
- Het geheel wordt aangeboden in een koffer of een draagtas voor transport;
- Een aluminium onderstel bestaande uit een dwarsbalk met een haaks geplaatste balk die aan de dwarsbalk wordt vastgezet;
- Een aluminium stok bestaande uit drie delen die verbonden zijn met elkaar met een elastiek. De stok wordt verbonden met de haaks geplaatste balk;
- Een aluminium dwarsbalk die op de stok geplaatst wordt. Na montage ontstaat een L-vormige constructie;
- De banier wordt aan de onderkant en de bovenkant bevestigd aan de dwarsbalken door middel van klemprofielen;
- De standaard beschikt over een tweetal grondsteunen;
- Wordt aangeboden in een draagtas van een kunstmatig weefsel.
Een aluminium standaard met grondsteunen; Heeft een cassette met een rolmechanisme, zodat het plaatsen en uitrollen van een banier mogelijk wordt gemaakt; Een aluminium stok bestaande uit drie delen die verbonden met elkaar zijn met elastiek. De stok is voorzien van een haak. De haak wordt gebruikt om de banier aan de stok te bevestigen; Wordt aangeboden in een draagtas van een kunstmatig weefsel.”
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.3. Op 7 november 2016 heeft de inspecteur onder nummer NL RTD-2016-1121 een bti aan belanghebbende afgegeven voor een “roll-up banner met stand” voor indeling onder post 9403 (meubel).
2.4. Op 17 mei 2017 heeft de inspecteur onder nummer NL RTD-2016-1884 een bti aan belanghebbende afgegeven voor een “LBQ 080; LBQ 100 L-Banner Quick” voor indeling onder post 9403.
2.5. Op 27 september 2017 heeft de inspecteur onder nummer NL RTD-2017-0767 een bti aan belanghebbende afgegeven voor een “roll-up banner met stand” voor indeling onder post 9403.
2.6. Naar aanleiding van de door haar verkregen bti’s voor post 9403 heeft belanghebbende een aantal verzoeken ingediend tot terugbetaling van de bedragen aan douanerechten die zij heeft betaald naar aanleiding van door haar ingediende aangiften voor roll-up banners en L-banners (6%) en de tassen en trolleys van textiel (2,7%). Deze verzoeken zijn door de inspecteur gehonoreerd. Een deel van deze terugbetalingen betreft aangiften die zijn begrepen in de navordering die het onderwerp vormen van het onderhavige hoger beroep: voor 71 van de 130 in de navordering begrepen aangiften heeft de inspecteur het oorspronkelijk van belanghebbende geheven belastingbedrag terugbetaald.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In geschil is of het verzoek om terugbetaling van het met de utb van 2 augustus 2016 nagevorderde bedrag terecht is afgewezen, voor zover het de bergings- en verpakkings-middelen (tassen en dozen) van de roll-up banners en L-banners betreft. Niet in geschil is dat belanghebbende voor de in de navordering begrepen bergings- en verpakkingsmiddelen van de pop-up stands (PU-serie, zie feiten rechtbank, punt 7) in aanmerking komt voor de door haar gevraagde terugbetaling (€ 6.435,17).
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Juridisch kader
4.1. Regel 5 van de algemene regels voor de interpretatie van de GN luidt:
5. Voor de hierna genoemde goederen gelden daarenboven de volgende regels:
a. a) etuis, foedralen en koffers voor camera's, voor muziekinstrumenten of voor wapens, dozen voor tekeninstrumenten, juwelenkistjes en dergelijke bergingsmiddelen, speciaal gevormd of ingericht voor het opbergen van een bepaald artikel of van een stel of assortiment van artikelen, geschikt voor herhaald gebruik en aangeboden met de artikelen waarvoor ze bestemd zijn, worden ingedeeld onder dezelfde post als die artikelen indien zij van de soort zijn die normaal daarmee wordt verkocht. Deze regel geldt echter niet voor bergingsmiddelen die aan het geheel het wezenlijk karakter verlenen;
b) behoudens het bepaalde onder 5 a) worden gevulde verpakkingsmiddelen(1) ingedeeld met de verpakte goederen indien zij van de soort zijn die normaal als verpakking voor die goederen wordt gebruikt. Deze regel is echter niet verplichtend voor verpakkingsmiddelen die klaarblijkelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik.
(1) Onder „verpakkingsmiddelen” worden verstaan, alle uitwendige en inwendige bergingsmiddelen, omhulsels, opwindmiddelen en dergelijke voorzieningen, met uitsluiting van vervoermiddelen - met name containers -, dekkleden en het stuw- en hulpmateriaal. Hieronder worden echter niet de in algemene regel 5, onder a), bedoelde bergingsmiddelen verstaan.
4.2. Post 7616 van de GN luidt:
4.3. Post 9403 van de GN luidt:
(…)
4.4. De Toelichting IDR op Hoofdstuk 94 luidt, voor zover hier van belang, in de Engelse en Franse taalversie, als volgt (cursivering Hof):
en
4.5.1. De GN-toelichting op post 9403 luidde ten tijde van de onderwerpelijke invoeraangiften:
4.5.2. Bij mededeling in het Publicatieblad van 30 augustus 2018 heeft de Europese Commissie de GN-toelichting op post 9403 als volgt gewijzigd:
9403 |
Andere meubelen en delen daarvan |
a) |
onder een post die specifiek deze artikelen betreft (bijvoorbeeld worden borden van onedel metaal die overeenkomen met producten van post 8310 onder deze post ingedeeld), of |
b) |
onder een post die verschillende artikelen van dit materiaal bestrijkt (bijvoorbeeld post 3926 of post 7616). |
4.5.3. Bij mededeling in het Publicatieblad van 8 april 2022 (2022/C 154/04) heeft de Europese Commissie de GN-toelichting als volgt gewijzigd:
4.6. De WDO heeft in 2017 de volgende classification opinion vastgesteld:
A-frame easel (Hof: schildersezel), with three legs, two at the front and one at the rear, designed to be placed on the floor. With the “mast” extended, it has a maximum height of 2.28 m (minimum height is 1.67 m) and holds articles such as canvasses, paintings or blackboards up to 1.27 m high.
Application of GIRs 1 (Note 2 to Chapter 94) and 6.
Tarifering IDR 9403.60/2
5. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
6. Beoordeling van het geschil
6.1. In hoger beroep is de indeling van de bergingsmiddelen (tassen) en verpakkings-middelen (dozen) van de L-banners (LB-serie) en roll-up banners (RB-serie) in geschil. Partijen hebben zich eenparig op het standpunt gesteld dat de tassen en de dozen, op grond van indelingsregel 5a, respectievelijk 5b (zie 4.1), onder dezelfde tariefpost dienen te worden ingedeeld als de banners. Het Hof sluit zich hier bij aan, nu het dit standpunt van partijen juist acht. Voor een beschrijving van de banners zij verwezen naar de door de rechtbank vastgestelde feiten, onder punt 7 (zie 2.1). Zoals uit deze beschrijvingen volgt is het bijpassende doek met de gewenste opdruk (de feitelijke ‘banner’ of banier) op het moment van invoer niet aanwezig; dit wordt separaat geleverd, voorzien van de door de klant gewenste opdruk. De banners zijn op het moment van invoer in gedemonteerde staat verpakt in een speciaal op de desbetreffende banner afgestemde tas met daaromheen een doos. De doos dient enkel voor het transport en is, anders dan de tas, niet voor hergebruik bedoeld. De banners, tassen en dozen worden hierna tezamen aangeduid als ‘de banners’.
6.2. Belanghebbende bepleit indeling van de banners onder post 9403 (andere meubelen van metaal - vrij) van de GN, de inspecteur staat indeling onder post 7616 (andere werken van aluminium, andere, andere - 6%) voor, dezelfde post als door belanghebbende vermeld in haar aangiften. Nu de bewoording van post 9403 (meubelen) meer specifiek is dan de bewoording van post 7616 (werken), zal het Hof eerst beoordelen of indeling onder post 9403 mogelijk is.
6.3. De bewoording van post 9403 luidt: “Andere meubelen en delen daarvan”. In het GS en de GN is niet nader omschreven wat onder “meubelen” dient te worden verstaan. Uit de authentieke Engelse en Franse taalversie van de GS-toelichting op hoofdstuk 94 (zie 4.4) – welke toelichting weliswaar niet wettelijk bepalend is, maar wel als nuttig hulpmiddel voor de indeling kwalificeert – volgt dat voor de toepassing dit hoofdstuk onder “meubelen” worden verstaan artikelen: “which are used, mainly with a utilitarian purpose, to equip private dwellings (etc)” / “qui servent à garnir, dans un but principalement utilitaire, les appartements (etc)” (zie 4.4). Van een dergelijk artikel is naar ’s Hofs oordeel in casu geen sprake, nu ruimten niet worden uitgerust met een banner vanwege het ‘nut’ ervan: men kan er niet aan of op zitten of liggen en men kan er (anders dan bij de door belanghebbende genoemde schildersezel, zie 4.6) geen goederen op of in plaatsen, noch op enige andere wijze ‘utilitair’ aanwenden. De banners dienen – afhankelijk van de opdruk van het banier – voornamelijk om informatie te verstrekken of reclame te maken. Zij hebben daarom niet het karakter van ‘meubelen’ in de zin van hoofdstuk 94 en kunnen niet onder post 9403 worden ingedeeld.
Ten overvloede merkt het Hof op dat de omstandigheid dat de Europese Commissie in augustus 2018 en april 2022 in de GN-toelichting heeft verduidelijkt dat informatiedisplays, waaronder banners, niet kwalificeren als ‘meubelen’ in de zin van post 9403 (zie 4.5.2 en 4.5.3), niet met zich brengt dat de onderwerpelijke banners in de jaren 2014 en 2015 wél als ‘meubelen’ ingedeeld dienden te worden.
6.4. Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat de banners in post 7616 dienen te worden ingedeeld, in onderverdeling 7616 99 90 (andere werken van aluminium, andere, andere – 6%). Het Hof zal zich hier bij aansluiten, nu het dit standpunt van partijen juist acht.
6.5. Belanghebbende heeft in de periode van 6 augustus 2013 tot en met 3 september 2015 voor 130 zendingen met (onder andere) banners in haar aangiften de tassen en dozen waarin de banners zich bevonden onder hun ‘eigen’ tariefpost aangegeven, in strijd met het bepaalde in indelingsregel 5. Tussen partijen is – gelet op het onder 6.4 overwogene – niet in geschil dat de inspecteur daarom met zijn uitnodiging tot betaling (utb) van 2 augustus 2016 in zoverre terecht is overgegaan tot boeking en mededeling (navordering) van het tariefverschil, berekend over de waarde van de tassen en dozen: 3,3% (6% -/- 2,7%) over de waarde van de tassen en 6% over de waarde van de dozen (6% -/- 0%).
6.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de boeking en mededeling van de douaneschuld voor de voornoemde 130 zendingen in twee delen heeft plaatsgevonden: een eerste (te lage) boeking en mededeling (6% over de waarde van de banners en 2,7% over de waarde van de tassen, 0% over de waarde van de dozen) naar aanleiding van de aangiften die belanghebbende heeft gedaan in de periode van 6 augustus 2013 tot en met 3 september 2015 en een tweede boeking in 2016 (3,3% over de waarde van de tassen en 6% over de waarde van de dozen), waarvan mededeling is gedaan aan belanghebbende met de utb van 2 augustus 2016.
6.7. Nadien zijn door de inspecteur aan belanghebbende bindende tariefinlichtingen afgegeven waarin roll-up banners en L-banners worden ingedeeld als ‘meubel’ onder post 9403, in onderverdeling 9403 20 80 (0%), zie 2.3 t/m 2.5. Belanghebbende heeft hierin aanleiding gevonden om verzoeken om terugbetaling in te dienen. Zij heeft enerzijds een aantal verzoeken om terugbetaling ingediend voor (een deel van) de oorspronkelijk geboekte bedragen (zie 2.6) en anderzijds het onderwerpelijke verzoek om terugbetaling voor de nagevorderde bedragen. De verzoeken om terugbetaling voor de oorspronkelijk geboekte bedragen zijn voor 71 van de meergenoemde 130 zendingen gehonoreerd. Het verzoek om terugbetaling voor de nagevorderde bedragen is echter afgewezen bij beschikking van 12 januari 2018; deze beschikking vormt het onderwerp van geschil in dit hoger beroep.
6.8. Belanghebbende betoogt in hoger beroep primair dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het honoreren van de terugbetalingsverzoeken voor een deel van de oorspronkelijk geboekte bedragen met zich brengt dat de inspecteur gebonden is aan de in die beschikkingen toegepaste tariefpost 9403 en dat hij daarom gehouden is om ook het terugbetalingsverzoek voor het over de banners nagevorderde bedrag te honoreren, voor zover het de jaren 2014 en 2015 betreft (in totaal: € 79.246,76). Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de inspecteur in elk geval gehouden is om de gevraagde terugbetaling van het nagevorderde bedrag te honoreren voor zover dit bedrag betrekking heeft op dezelfde 71 aangiften als waarvoor terugbetaling van het oorspronkelijk geboekte bedrag is verleend, hetgeen zou leiden tot een terugbetaling van € 51.026,92.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat elk verzoek om terugbetaling op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld en dat hij daarom niet gehouden is om de bij de afhandeling van de terugbetalingsverzoeken voor de oorspronkelijk geboekte bedragen gemaakte fout (indeling onder post 9403) te herhalen. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.9. Zoals volgt uit de overwegingen 6.1 tot en met 6.4 is de inspecteur er in zijn beschikking op het verzoek om terugbetaling van het nagevorderde belastingbedrag met juistheid vanuit gegaan dat de banners dienen te worden ingedeeld onder post 7616, zodat voor terugbetaling geen aanleiding bestaat: met zijn (verzamel)utb van 2 augustus 2016 heeft de inspecteur niet méér douanerechten van belanghebbende nagevorderd dan zij wettelijk verschuldigd was. Dat de inspecteur voor 71 van in de navordering betrokken aangiften ten onrechte een terugbetaling heeft verleend van het oorspronkelijke naar aanleiding van die aangiften betaalde bedrag aan douanerechten, en dat de inspecteur dit ten onrechte terugbetaalde bedrag niet opnieuw kan heffen op de voet van artikel 242 CDW of artikel 116, lid 7, omdat de daarvoor geldende termijn is verstreken, brengt niet met zich dat hij gehouden is om ook het op deze 71 aangiften nagevorderde bedrag aan douanerechten (€ 51.026,92) aan belanghebbende terug te betalen, laat staan dat de inspecteur gehouden zou zijn om op alle in de navordering betrokken aangiften (voor zover ingediend in 2014 en 2015) een terugbetaling van het nagevorderde bedrag aan douanerechten te verlenen (in totaal € 79.246,76). Belanghebbende kan worden toegegeven dat het ongelukkig is dat voor één en dezelfde aangifte een deel van de douaneschuld wordt teruggegeven en een ander deel niet, maar geen regel in het recht verplicht de inspecteur om een door hem in het verleden gemaakte fout bij de vaststelling van een volgende beschikking te herhalen, ook niet indien die beschikking dezelfde douaneschuld betreft.
6.10. Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep van de inspecteur. De door de rechtbank verleende terugbetaling dient te worden verminderd tot € 6.435,17 (zie 3.1).
Slotsom
6.11. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
7. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
8. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover daarin terugbetaling voor de bergings- en verpakkingsmiddelen van de PU-serie (€ 6.435,17) is geweigerd;
- vernietigt de terugbetalingsbeschikking van 12 januari 2018, doch uitsluitend voor zover daarin terugbetaling voor de bergings- en verpakkingsmiddelen van de PU-serie (€ 6.435,17) is geweigerd;
- verleent terugbetaling van douanerechten tot een bedrag van € 6.435,17.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, H.E. Kostense en W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 6 september 2022 in het openbaar uitgesproken.