Direct naar content gaan

Samenvatting

A is via een administratiekantoor indirect enig aandeelhouder van bv 1. Bv 1 heeft eind 2009 haar dochtervennootschappen verkocht voor een bedrag van circa € 22.500.000. Per 1 januari 2010 is bv 1 statutair gevestigd op Curaçao.

Op 26 maart 2010 is X (bv; belanghebbende) in opdracht van bv 1 opgericht. X is statutair gevestigd op Curaçao. Bv 1 is enig aandeelhouder van X.

Op 19 april 2010 heeft bv 1 financiële activa van € 22.476.630 overgedragen aan een stichting, waarbij de stichting de koopsom schuldig is gebleven tegen een rentepercentage van 4,25%. De bestuurder van de stichting is A. De stichting is gevestigd op het woonadres van A in Nederland. Op 20 april 2010 heeft bv 1 de vordering op de stichting van € 22.476.630 op nieuw uitgegeven aandelen van X gestort.

Het voornaamste activum van X is de vordering op de stichting. Zij heeft rente ontvangen op deze vordering. X heeft geen aangiften vpb gedaan.

De Inspecteur stelt na onderzoek dat de werkelijke leiding van X vanaf oprichting in Nederland is gelegen en dat X in Nederland belastingplichtig is. Hij is voorts van mening dat geen zakelijke rente is overeengekomen ter zake van de lening tussen X en de stichting.

In geschil zijn aan X opgelegde (navorderings)aanslagen vpb 2010-2017 en daarbij opgelegde boetes.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigt de aanslagen vpb 2014 en 2015 omdat niet is komen vast te staan dat deze bevoegdelijk binnen de aanslagtermijn zijn vastgesteld.

Voor de jaren 2010 tot en met 2014 is terecht de verlengde navorderingstermijn toegepast en beschikt de Inspecteur over een nieuw feit om na te vorderen.

De Inspecteur maakt aannemelijk dat de werkelijke leiding van X werd uitgeoefend door A. Voor dat geval is niet in geschil dat de kernbeslissingen ten aanzien van X in Nederland zijn genomen en dat de Inspecteur X terecht heeft aangeslagen in de vpb.

De Inspecteur maakt vervolgens aannemelijk dat de overeengekomen rente van 4,25% onzakelijk laag is. Alles overwegende stelt de Rechtbank de fiscaal in aanmerking te nemen (zakelijke) rente in goede justitie vast op 6%. De – overige – (navorderings)aanslagen worden dienovereenkomstig verminderd.

De Inspecteur is niet in zijn bewijslast geslaagd ten aanzien van het gestelde (voorwaardelijk) opzet dan wel grofschuldig handelen van X. De boetebeschikkingen worden daarom vernietigd. De Rechtbank merkt hierbij op dat zij gelet op het beperkte zicht op de werkelijke gang van zaken door de jaren heen, enige twijfel heeft ten aanzien van het gestelde (en aannemelijk geachte) feit dat de feitelijke leiding van X vanuit Nederland werd uitgeoefend.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010-2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
22 augustus 2024
Rolnummer
21/246; 21/247; 21/248; 21/249; 21/250; 21/251; 21/252; 21/834; 21/835
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:5852
Auteur(s)
mr. N. van den Hoek
Jaeger Advocaten-belastingkundigen
NLF-nummer
NLF 2024/2043
Aflevering
17 september 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6555
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina