Direct naar content gaan

Samenvatting

Halifax is een bank die bouwwerken wilde uitvoeren. Daar het overgrote deel van de verrichtingen van de bank van de BTW was vrijgesteld, zou zij slechts een minimale fractie van deze belasting hebben kunnen terugkrijgen. Halifax heeft echter een constructie opgezet, waardoor zij via een reeks transacties waarbij verschillende ondernemingen of organisaties betrokken waren, in werkelijkheid de volledige voorbelasting op de bouwwerken konden terugvorderen. De Britse Belastingdienst weigerde dit echter met als motivering dat een transactie, ongeacht de werkelijke aard ervan, die uitsluitend wordt verricht met de bedoeling BTW te ontwijken, op zich geen “levering” is en ook geen maatregel in het kader of ter bevordering van een “economische activiteit” voor BTW-doeleinden. Halifax is tegen deze weigering opgekomen bij Engelse rechterlijke instanties die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op hun beurt verzochten om uitlegging van sommige bepalingen van de Zesde richtlijn. Zij wensten te vernemen of transacties zoals die welke thans aan de orde zijn, leveringen van goederen of diensten en een economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn vormen, indien zij worden verricht met de uitsluitende bedoeling een belastingvoordeel te verkrijgen, zonder ander economisch doel. Verder vroegen zij of de Zesde richtlijn zich verzet tegen het recht van een belastingplichtige om de voorbelasting af te trekken, indien de transacties waarop dit recht is gebaseerd een misbruik vormen, en ten slotte, onder welke voorwaarden de BTW alsnog kan worden geïnd wanneer een misbruik is vastgesteld.
In dit arrest herinnert het Hof van Justitie eraan dat de Zesde richtlijn een stelsel heeft ingevoerd dat meer in het bijzonder is gebaseerd op een uniforme omschrijving van de belastbare handelingen. Uit de analyse van de begrippen “levering van goederen” en “dienstverrichtingen”, alsook van “belastingplichtige” en “economische activiteit”, blijkt dat deze begrippen, die de krachtens de Zesde richtlijn belastbare handelingen omschrijven, alle een objectief karakter hebben en onafhankelijk van het oogmerk of het resultaat van de betrokken handelingen worden gehanteerd. De vraag of de betrokken handeling is verricht met het uitsluitende doel een belastingvoordeel te verkrijgen, is dus irrelevant voor de vaststelling of die handeling een levering van goederen of een dienstverrichting en een economische activiteit vormt. Bijgevolg zijn handelingen zoals die welke in casu aan de orde zijn, leveringen van goederen of dienstverrichtingen en een economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn, indien zij voldoen aan de objectieve criteria waarop genoemde begrippen zijn gebaseerd, zelfs wanneer zij zijn verricht met het uitsluitende doel een belastingvoordeel te verkrijgen, zonder ander economisch doel.
Verder benadrukt het Hof dat de justitiabelen in geval van fraude of misbruik geen beroep op het gemeenschapsrecht kunnen doen. Dit beginsel van het verbod van misbruik geldt ook op het gebied van de BTW. Het Hof merkt op dat de Zesde richtlijn zich verzet tegen het recht van een belastingplichtige om de voorbelasting af te trekken indien de transacties waarop dit recht is gebaseerd een misbruik vormen. Om te kunnen vaststellen dat sprake is van een dergelijk misbruik, is ten eerste vereist dat de betrokken transacties, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de Zesde richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting daarvan, ertoe leiden dat in strijd met het doel van deze bepalingen een belastingvoordeel wordt toegekend. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.
Het Hof stelt ten slotte vast dat, aangezien geen enkele bepaling van de Zesde richtlijn betrekking heeft op de inning a posteriori van de BTW, het in beginsel aan de lidstaten staat om te bepalen onder welke voorwaarden de BTW door de schatkist kan worden nagevorderd, waarbij zij evenwel binnen de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende grenzen moeten blijven.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HvJ
Datum instantie
21 februari 2006
Rolnummer
C-255/02
ECLI
ECLI:EU:C:2006:121
bwbr0002320&artikel=31,bwbr0002629&artikel=5a&lid=1,celex32009l0133&artikel=15,celex32016l1164&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina