Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2005 met zijn levenspartner een woonappartement in Amsterdam gekocht. Ieder heeft de onverdeelde helft van het appartementsrecht gerekend tot het vermogen van de door ieder van hen afzonderlijk gedreven onderneming. Het appartementsrecht geeft blijkens de akte van levering recht op het uitsluitende gebruik van de woning. Het appartement is aangeschaft mede met het doel de reistijd tussen woning en werk te verkorten. De partner van X heeft het appartement in de loop van 2006 als woning in gebruik genomen. Zij verbleef er ongeveer vier dagen per week. X verbleef in 2006 één à twee dagen per week in het appartement. De samenlevingsovereenkomst tussen X en zijn partner is per 1 december 2006 beëindigd. Bij de verdeling van de gezamenlijke bezittingen en schulden heeft X het aandeel in het appartementsrecht van de partner overgenomen. X heeft ook de overgenomen helft van het appartementsrecht tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en per 1 januari 2007 (voor € 757.127) op de balans geactiveerd.

In 2010 heeft X zijn onderneming gestaakt en het appartementsrecht overgebracht naar zijn privévermogen. Daarbij heeft hij de waarde van het appartement bepaald met inachtneming van de bewoonde staat ervan. Hiervan uitgaande bedraagt de waarde van het appartementsrecht € 845.000, zijnde 65% van € 1.300.000 (taxatiewaarde van het appartement). De boekwaarde van het appartementsrecht op 31 december 2010 was € 1.233.662. X heeft aldus in zijn aangifte IB/PVV bij de berekening van de daarin begrepen stakingswinst een boekverlies van € 388.662 in aanmerking genomen.

De Inspecteur heeft dit echter niet toegestaan en zowel Rechtbank Amsterdam en Hof Amsterdam gaven hem gelijk. Het Hof heeft geoordeeld dat ter bepaling van het bedrag waarvoor de overgenomen helft van het appartementsrecht per 1 januari 2007 moet worden geactiveerd op de balans van de onderneming, moet worden uitgegaan van de waarde in bewoonde staat.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. Bij het bepalen van de inbrengwaarde van de overgenomen helft van het appartementsrecht is het Hof terecht uitgegaan van de waarde van het appartement in bewoonde staat (vgl. HR 1 februari 2013, 11/03882, ECLI:NL:HR:2013:BX4036, r.o. 3.3).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2021
Rolnummer
19/03442
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:882
Auteur(s)
drs. A.W. de Beer RB
Alfa Accountants en Adviseurs
NLF-nummer
NLF 2021/1248
Aflevering
24 juni 2021
Judoreg
NFB4402
bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.8

Naar de bovenkant van de pagina