Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft in de periode van mei 2015 tot en met juli 2017 werknemers ingehuurd van bedrijf Y om productiewerkzaamheden te verrichten in haar fabriekshal. In geschil is of de Ontvanger X terecht aansprakelijk heeft gesteld voor niet betaalde loon- en omzetbelastingschulden over de jaren 2015 tot en met 2017 van Y voor een bedrag van € 146.104.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X inlener is in de zin van artikel 34, lid 1, IW 1990.
Het Hof is van oordeel dat de Ontvanger zijn keuze om op grond van artikel 2:248 BW de bestuurders van de (gefailleerde) uitlener aansprakelijk te stellen en daarnaast ook X als inlener ten volle aansprakelijk te houden, afdoende heeft toegelicht en dat in redelijkheid niet kan worden gezegd dat de Ontvanger met zijn gemotiveerde keuze in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
Volgens het Hof heeft X niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen en kan daarom niet worden gezegd dat het niet betalen van de loonheffing en omzetbelasting door Y niet aan X is te wijten. X is derhalve terecht aansprakelijk gesteld. Het gelijk is aan de Ontvanger.
Ten overvloede merkt het Hof op dat X evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat het niet betalen van de loonheffing en omzetbelasting door Y niet aan Y is te wijten. Ook daarom is X terecht aansprakelijk gesteld. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 31 januari 2025 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.