Geen terugkerende goederen; juiste utb ter zake van glimmende armbanden
Rechtbank Noord-Holland, 8 november 2024
Samenvatting
X (belanghebbende), woonachtig in Nederland, is in 2023 vanuit a-land (buiten de EU) via b-land op Schiphol aangekomen. Zij verliet de aankomsthal via het zogenoemde groene kanaal ‘niets aan te geven’. Tijdens een controle zijn vier gouden armbanden (22 karaat, 9 à 10 gram per stuk) aangetroffen op het lichaam van X.
In verband met het in het vrije verkeer brengen van voornoemde armbanden is aan X een utb uitgereikt van € 505,97, zijnde een bedrag van € 52,65 aan douanerechten en € 453,32 aan omzetbelasting. X heeft beroep ingesteld.
De armbanden moeten worden beschouwd als sieraden die tot de normale dracht van X kunnen worden gerekend. Volgens Rechtbank Noord-Holland kon de Inspecteur gelet op de vlucht van buiten de EU, de constatering dat de armbanden opvallend glommen en wisselende verklaringen van X, gegronde twijfel hebben aan de juistheid van de aangifte. De Inspecteur mocht daarom nader bewijs verlangen over de herkomst van de sieraden. X voldoet niet aan haar bewijslast en kan niet aannemelijk maken dat sprake is van Uniegoederen, zodat zij geen gerechtvaardigde aanspraak kan maken op de regeling terugkerende goederen.
De Rechtbank verwerpt alle stellingen en verklaart het beroep ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige douanekamer van 8 november 2024 in de zaak tussen
eiseres, wonende te woonplaats, eiseres (gemachtigde: mr. C.E. Tonningen-ter Huizen),
en
de inspecteur van de Douane, kantoor Schiphol Passagiers, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 11 januari 2023 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt van € 505,97, zijnde een bedrag van € 52,65 aan douanerechten en € 453,32 aan omzetbelasting.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2024 te Haarlem.
Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen tot bijstand vergezeld van [naam 1] (praktijkondersteuner). Namens verweerder is verschenen mr. [naam 2] tot bijstand vergezeld van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres, woonachtig in Nederland, is op [datum 1] 2023 vanuit [land 1] via [land 2] op Schiphol aangekomen. Eiseres verliet de aankomsthal via het zogenaamde groene kanaal “niets aan te geven”. Tijdens een controle zijn de volgende goederen aangetroffen op het lichaam van eiseres:
- twee gouden armbanden (22 karaat, 9,6 gram per stuk);
- één gouden armband (22 karaat, 9,5 gram);
- één gouden armband (22 karaat, 10,3 gram).
2. In verband met het in het vrije verkeer brengen van voornoemde armbanden is de utb uitgereikt. De douanewaarde van deze goederen is met behulp van de goudberekeningsmethode vastgesteld op € 2.106.
3.1. Tot de stukken van het geding behoort een op ambtsbelofte proces-verbaal fiscaal van verhoor van eiseres van 11 januari 2023, nummer [#] . In dit proces-verbaal is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
3.2. Verder behoort tot de stukken van het geding een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal Fiscaal van 15 januari 2023, nummer [#] . In dit proces-verbaal is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
4. Verweerder heeft met dagtekening [datum 1] 2023 aan eiser de utb uitgereikt.
5. Tot de stukken van het geding behoort het verslag van het hoorgesprek van 15 maart 2023. In dit verslag is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
6. Tot de stukken van het geding behoren voorts onder meer door eiseres in beroep overgelegde foto’s van [datum 2] , een ongedateerde schriftelijke verklaring van [naam 8] (dochter eiseres), een uitnodiging voor een [feest] op [datum 3] en een niet in het Nederlands opgestelde factuur van 25 juli 2015. Tevens behoren tot de stukken van het geding door verweerder overgelegde foto’s die zijn gemaakt tijdens de controle. Ter zitting hebben eiseres en verweerder scherpere foto’s overgelegd en heeft eiseres vier armbanden getoond.
Geschil
7. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt, hetgeen eiseres ontkent en verweerder bevestigt.
8. Eiseres stelt dat er sprake is van terugkerende goederen. In dat kader stelt eiseres dat de sieraden zich niet bevonden in haar bagage en behoren tot de normale dracht van eiseres. De armbanden horen bij elkaar en in de cultuur waarin eiseres is opgevoed, worden ze normaliter ook samen gedragen. Op verweerder rust de bewijslast om aan te tonen dat er geen sprake was van normale dracht, aldus eiseres.
Eisers stelt tevens dat als de bewijslast dat er sprake is van terugkerende goederen op haar rust, zij daar aan heeft voldaan. De sieraden vertonen duidelijk gebruikerssporen. Uit de foto’s die door verweerder zijn genomen, volgt dat de armbanden niet egaal rond zijn - hetgeen wel te verwachten zou zijn indien er sprake zou zijn van nieuw aangeschafte armbanden - maar in zekere mate ovaal. Uit de door eiseres overgelegde foto’s, een uitnodiging voor een [feest] en de verklaring van haar dochter volgt bovendien dat eiseres de sieraden droeg op een [feest] op [datum 2] . Daarnaast blijkt uit de overgelegde factuur dat eiseres zes dunne gouden armbanden in 2015 in [gemeente] heeft gekocht voor een bedrag van € 1.000. Eiseres heeft haar dochter [naam 8] als getuige meegenomen.
Eiseres stelt dat ze onredelijk is behandeld en dat de menselijke maat zoek is. Er is sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel, aldus eiseres.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de utb terecht is opgelegd, verzoekt eiseres om kwijtschelding. In dat kader stelt eiseres dat uit de informatie op de website van de belastingdienst zou moeten blijken dat er een risico is op belastingheffing bij het dragen van sieraden na terugkomst uit het buitenland. De armbanden hebben geen enorme waarde en zijn aangeschaft voor € 600/700 en na het raadplegen van de website van de belastingdienst ging eiseres er vanuit dat sieraden onder de € 0.000 niet hoeven te worden aangegeven. Tot slot verzoekt eiseres om de strafbeschikking te vernietigen.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb. Verder verzoekt zij om een proceskostenvergoeding en om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8. Verweerder voert aan dat eisers geen recht heeft op toepassing van de vrijstelling voor terugkerende goederen. De controlerend ambtenaar mocht om nader bewijs vragen omdat - gezien het feit dat de vlucht uit [land 1] dus buiten de Unie kwam, de wisselende verklaringen van eiseres en er sprake was van glimmende armbanden zonder gebruikerssporen - hij er redelijkerwijs aan kon twijfelen dat de armbanden Uniegoederen waren en dat deze met toepassing van de regeling terugkerende goederen konden worden toegelaten.
Verweerder voert aan dat de bewijslast op eiseres rust en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de armbanden Uniegoederen zijn of dat er eerder douanerechten en omzetbelasting over de armbanden is betaald. De overgelegde foto’s, de factuur en hetgeen eiseres heeft aangevoerd zijn daartoe onvoldoende. In dat kader voert verweerder aan dat hij gegronde twijfels heeft of de overgelegde factuur betrekking heeft op de ingevoerde goederen nu op de factuur een omschrijving inclusief het uiterlijk en specificatie waaronder het gewicht per armband, het factuurbedrag en het btw-bedrag ontbreken en een ander karaatgehalte op de factuur is vermeld dan door de controlerend ambtenaar is vastgesteld. Verweerder verwijst naar de uitspraken van rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2946 en 4 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3254.
Voorts voert verweerder aan dat het douanerecht geen mogelijkheden biedt voor een belangenafweging. Er is geconstateerd dat eiseres goederen heeft ingevoerd waarvoor belasting betaald moet worden en daar kan niet door toepassing van de menselijke maat aan voorbij worden gegaan.
Tot slot voert verweerder aan dat eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de informatie die is vermeld op de website van de douane aangaande liquide middelen omdat de armbanden geen liquide middelen zijn.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de armbanden heeft binnengebracht vanuit [land 1] in Nederland via de luchthaven Schiphol. Ook is niet in geschil dat zij bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met de vier gouden armbanden om haar pols.
Wettelijk kader
11. Op grond van artikel 79, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
12. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van invoer van goederen. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet OB wordt voor de heffing van omzetbelasting onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden.
13. Op grond van artikel 141 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (hierna: GvO) wordt voor goederen zoals bedoeld in artikel 138 a) tot en met d) van de Verordening, dat wil zeggen goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat en die in aanmerking komen voor vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 (reizigersvrijstelling) hetzij als terugkerende goederen, het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht een douaneaangifte te vormen.
14. Op grond van 203, eerste lid, van het DWU worden niet-Uniegoederen die, na uit het douanegebied van de Gemeenschap te zijn uitgevoerd, opnieuw in dit douanegebied worden binnengebracht en binnen een termijn van drie jaar in het vrije verkeer worden gebracht, op verzoek van de belanghebbende van rechten bij invoer vrijgesteld (terugkerende goederen). Met overeenkomstige toepassing van deze bepaling bestaat op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB aanspraak op vrijstelling voor de omzetbelasting bij invoer.
15. Op grond van artikel 5, aanhef en onder 23, van het DWU, zijn Uniegoederen - onder meer - goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht. Op grond van artikel 119, eerste lid, van de GvO worden goederen die overeenkomstig artikel 134, eerste lid, van het DWU het douanegebied van de Unie worden binnengebracht niet geacht Uniegoederen te zijn, tenzij de Uniestatus ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 123 tot en met 133 van de GvO wordt aangetoond.
16. Artikel 253, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van 24 november 2015 (hierna: Uvo) bepaalt: De aangever verstrekt de informatie waaruit blijkt dat de voorwaarden voor de vrijstelling van invoerrechten zijn vervuld aan het douanekantoor waar de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen wordt ingediend.
Gegronde twijfel
17. Bij particulieren dient als doel voorop te staan dat het reizen niet ernstig moet worden belemmerd, en dat de bewijslast ten aanzien van de status van goederen, die op het eerste gezicht niet voor handelsdoeleinden zijn bestemd, en die naar algemeen gebruik tot een normale bagage of tot een normale dracht gerekend mogen worden, niet primair op de reiziger moet drukken. Vanzelfsprekend dient de reiziger aan te geven dat het om terugkerende goederen gaat, waartoe ook het passeren van de “groene doorgang”, die eiseres in casu volgde, gerekend kan worden.
18. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige armbanden beschouwd moeten worden als sieraden die tot de normale dracht van eiseres kunnen worden gerekend. In het geval verweerder gegronde twijfel kan hebben aan de juistheid van de aangifte, berust de bewijslast om aan te tonen dat de armbanden vrij van invoerrecht zijn (en dat bij invoer geen omzetbelasting behoeft te worden afgedragen), bij eiseres (zie ook de uitspraak van het Hof Amsterdam van 21 december 2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5254).
19.1. De rechtbank is van oordeel dat de douaneambtenaar op basis van:
- een vlucht uit [land 1] , van buiten de Unie,
- de constatering dat de armbanden glommen, en
- de wisselende verklaringen van eiseres over waar zij de aangetroffen armbanden heeft gekocht, te weten de eerste verklaring van eiseres dat zij de armbanden vijf jaar gelden in [land 3] heeft gekocht terwijl de vlucht uit [land 1] kwam en vervolgens de verklaring van eiseres dat zij de armbanden zeven of acht jaar geleden in [gemeente] heeft gekocht, gegronde twijfel kon hebben over de juistheid van de aangifte.
19.2. Aan eiseres moet worden toegegeven dat in het onder 3 genoemde proces-verbaal niet staat dat de armbanden wel of geen gebruikssporen bevatten, maar dit leidt niet tot een ander oordeel over of de douaneambtenaar gegronde twijfel kon hebben over de juistheid van de aangifte. Aan de hand van de door verweerder overgelegde foto’s die ten tijde van de controle zijn gemaakt en het tonen van de armbanden door eiseres ter zitting, heeft de rechtbank geconstateerd dat de armbanden glimmen en opvallend fonkelen. De armbanden tonen als nieuw uitziende sieraden. Of de armbanden ten tijde van de binnenbrengen van de sieraden in de Unie in zekere mate ovaal waren - hetgeen door eiseres is gesteld -, kan de rechtbank op basis van de stukken van het geding - waaronder de door partijen overgelegde foto’s - niet meer vaststellen, wat er ook van zij dat een niet volstrekt ronde vorm als een bewijs van een gebruikersspoor moet worden beschouwd. Verweerder mocht dus van eiseres nader bewijs verlangen over de herkomst van de sieraden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat - in tegenstelling tot hetgeen ter zitting is gesteld - het proces-verbaal van verhoor wel door eiseres is ondertekend.
Terugkerende goederen
20. Eiseres maakt aanspraak op de vrijstelling voor terugkerende goederen. Zij heeft de armbanden in 2015 in [gemeente] gekocht, zo stelt zij. De armbanden heeft ze meegenomen op vakantie naar [land 1] .
21. Omdat eiseres gebruik wil maken van de regeling terugkerende goederen, rust de bewijslast daarvan op haar (zie artikel 253, eerste lid, van de Uvo). Douaneautoriteiten mogen de vrijstelling niet toepassen wanneer bevredigend bewijs van de status als terugkerend goed uitblijft. Tegelijkertijd kan van particuliere reizigers niet worden verlangd, dat zij - wat het punt van terugkerende goederen betreft - van alle goederen die zij bezitten en die zich lenen om op reis te worden meegenomen tot in lengte van jaren bewijsstukken bewaren (vergelijk de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5284 en van 11 december 2003 ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5254).
23.1. Ter ondersteuning van haar betoog dat de armbanden vanaf 2015 in haar bezit zijn, heeft eiseres een factuur van 25 juli 2015 overlegd, een uitnodiging voor een [feest] op [datum 3] , foto’s die zijn gemaakt op [datum 2] , een verklaring van haar dochter [naam 8] waarin zij heeft verklaard dat eiseres de armbaden op het feest op [datum 3] om had en is haar dochter ter zitting als getuige gehoord.
23.2. De rechtbank dient te beoordelen of eiseres bewijs heeft geleverd van de (voormalige) status van Uniegoed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze status niet aannemelijk gemaakt. Naast dat door eiseres wisselende verklaringen over de herkomst van de armbanden zijn gegeven, zijn de door eiseres overgelegde bewijsmiddelen zijn daartoe onvoldoende.
23.2.1. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat vanwege een kostenafweging er geen vertaling van de in het Arabisch opgestelde factuur van 25 juli 2015 is overgelegd en dat op de factuur zo weinig staat dat de factuur op zichzelf niet kan dienen als bewijs. Zij heeft eiseres ter zitting toegelicht dat op de factuur staat dat deze ziet op zes armbanden van 21 karaat.
23.2.2. De door eiseres overgelegde factuur van 25 juli 2015 bevat echter geen omschrijving en verdere specificatie over de armbanden zoals bijvoorbeeld het gewicht per armband en een beschrijving van het uiterlijk van de armbanden. Daarnaast heeft verweerder middels de goudtestmethode ten tijde van de controle vastgesteld dat er sprake is van armbanden van 22 karaat. De enkele blote stelling van eiseres ter zitting dat de armbanden aan eiseres zijn verkocht als zijnde 21 karaat armbanden, en dat zij zich niet voor kan stellen dat het karaatgehalte op de factuur niet juist is en dat er mogelijk sprake is van een foutmarge in de testapparatuur, volgt de rechtbank niet. Zo als er al sprake zou zijn van een foutmarge in de testapparatuur, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er een verschil kan ontstaan van één karaat.
23.2.3. Gelet op voorgaande kan de rechtbank geen relatie leggen tussen de armbanden die de Unie zijn binnengebracht en de armbanden die op de factuur staan. De factuur van 25 juli 2015 bewijst niet dat de onderhavige armbanden in [gemeente] zijn aangeschaft door eiseres.
23.3. Dat de sieraden zijn gekocht in [gemeente] wordt ook niet ondersteund door de getuigenverklaring ter zitting van de dochter van eiseres. Zij heeft na het afleggen van de belofte verklaard dat ze in [gemeente] is geweest toen eiseres armbanden kocht maar ze niet meer weet of het de onderhavige armbanden zijn.
23.4. Ook de eerdere verklaring van de dochter van eiseres met de strekking dat zij aanwezig was op het [feest] dat plaatsvond op [datum 3] en waarin zij verklaart dat haar moeder, eiseres, de armbanden om had ter verfraaiing van het uiterlijk, gegeven geen informatie over waar en wanneer de armbanden zijn gekocht dan wel of de armbanden in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht.
23.5. Eiseres heeft voorts foto’s overgelegd waarop zichtbaar is dat zij gouden armbanden draagt. Eiseres concludeert dat daaruit blijkt dat zij de aangetroffen armbanden in Nederland op [datum 3] heeft gedragen. De rechtbank stelt voorop dat de foto’s dateren van [datum 2] terwijl eiseres heeft gesteld dat het [feest] heeft plaatsgevonden op [datum 3] . Bovendien is niet met zekerheid vast te stellen dat het om dezelfde armbanden gaat. Dat eiseres de armbanden eerder heeft gedragen, geeft overigens op zichzelf ook geen informatie over waar en wanneer die armbanden zijn gekocht. Aldus bieden de foto’s naar het oordeel van de rechtbank geen sluitend bewijs dat de armbanden in Nederland zijn gekocht en dat zij in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht.
23.6. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldaan heeft aan haar bewijslast en niet aannemelijk kan maken dat sprake is van Uniegoederen, zodat zij geen gerechtvaardigd aanspraak kan maken op de regeling terugkerende goederen.
Evenredigheidsbeginsel en menselijke maat
24. Het betoog van eiseres dat ze onredelijk is behandeld, de menselijke maat zoek is en dat er sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, slaagt niet. Het DWU is een verordening van de Unie waarin de algemene voorschriften en procedures betreffende goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen of verlaten zijn vastgesteld. Ter waarborging van de naleving van de douanewetgeving en andere wetgeving betreffende het binnenbrengen van goederen mag de douane goederen controleren. Dit heeft de douane gedaan. Op grond van het dossier, het verhandelde ter zitting en het hiervoor overwogene leidt de rechtbank af dat verweerder de controle heeft uitgevoerd en het bedrag van belasting heeft berekend overeenkomstig de terzake geldende wettelijke bepalingen. Verweerder heeft geen ruimte om ten voordele van eiseres af te wijken van Unierechtelijke dwingendrechtelijke bepalingen.
Informatie website douane en vertrouwensbeginsel
25.1. Voor zover eiseres in het kader van de onderhavige procedure stelt dat verweerder onvolledige en onzorgvuldige informatie heeft verstrekt dan wel stelt dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt.
25.2. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om zich goed te informeren over de verschuldigde rechten bij invoer. Op de website van de douane is onder meer het volgende vermeld:
25.3. Een justitiabele kan zich alleen met vrucht op het vertrouwensbeginsel beroepen indien een bestuurlijke autoriteit bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt door precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezeggingen te doen die uitgaan van bevoegde en betrouwbare bronnen (zie het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 2024, Prysmian Cabluri și Sisteme SA, C168/23, ECLI:EU:C:2024:557, punt 41). Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. De tekst op website van de douane waarnaar eiseres verwijst, is geen precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging jegens eiseres, en ziet op de invoer van liquide middelen en niet op de invoer van sieraden. Eiseres kon hieraan geen gerechtvaardigd vertrouwen ontleden met betrekking tot de invoer van haar gouden sieraden. Van onvolledige en onzorgvuldige informatie is evenmin geen sprake. Op de website wordt uitdrukkelijk vermeld dat als andere gouden voorwerpen, bijvoorbeeld sieraden, worden meegenomen verder moet worden gelezen om te weten wat dan geldt, namelijk onder de kop: ”Als u van sommige producten veel meeneemt, betaalt u belasting”.
Verzoek om kwijtschelding
26.1. Eiseres heeft verzocht om kwijtschelding. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij weet dat in het beroep geen besluit van verweerder voorligt inzake een verzoek om kwijtschelding. Zij heeft desondanks verzocht om een oordeel van de rechtbank over kwijtschelding.
26.2. Nu in deze procedure de utb ter beoordeling voorligt en eiseres geen verzoek om terugbetaling of kwijtschelding volgens de procedure van artikel 121 van het DWU heeft ingediend en aldus ook niet op een dergelijk verzoek is besloten, valt kwijtschelding buiten de omvang van het geding en komt de rechtbank aan een beoordeling van een verzoek om kwijtschelding niet toe.
Vernietiging strafbeschikking
27.1. Eiseres heeft verzocht om vernietiging van de strafbeschikking. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat ze weet dat in deze procedure de fiscale strafbeschikking niet kan worden vernietigd.
27.2. Voor zover er een fiscale strafbeschikking is vastgesteld, valt deze beschikking buiten de omvang van het geding. Tegen een strafbeschikking kan op grond van artikel 1:6 van de Algemene Wet bestuursrecht geen bezwaar worden gemaakt maar alleen verzet worden aangetekend bij het Openbaar Ministerie.
Conclusie
28. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
29. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De berechting van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 17 januari 2023 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 8 november 2024. De redelijke termijn van twee jaar is niet overschreden. Eiseres geeft geen recht op een vergoeding van immateriële schade.
Proceskosten
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024.
Metadata
Omzetbelasting