Samenvatting
X (belanghebbende) verricht als distributeur activiteiten voor A (bedrijf), een multi-level marketingorganisatie. A brengt wereldwijd voedingssupplementen en huidverzorgingsproducten op de markt door middel van een organisatie van distributeurs. X heeft in de jaren 2014, 2015 en 2016 bedragen ontvangen van A van resp. € 90.783, € 142.408 en € 205.924. De Inspecteur heeft de bedragen als row tot het inkomen gerekend.
Rechtbank Den Haag heeft op het beroep van X geoordeeld dat voor alle jaren sprake is van een bron van inkomen, te weten winst uit onderneming en dat de belastbare winst moet worden vastgesteld conform de opgave van X in de bijlage bij de pleitnota (het jaaroverzicht) met uitzondering van de post ‘nog te betalen kosten’ en met toepassing van de ondernemersfaciliteiten. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de belastingrente dienovereenkomstig moet worden verminderd.
Hof Den Haag bevestigt in hoger beroep de oordelen van de Rechtbank. Er is sprake van een nieuw feit (jaar 2014) en de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming. De opgevoerde stelposten voor (toekomstige) kosten van procedures over de onderhavige jaren, komen voorts niet in aftrek op de winst.
Het hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 10 januari 2025 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.