Bv was betrokken bij voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten
Hof Arnhem-Leeuwarden, 28 januari 2025
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(55)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(4)
Samenvatting
De activiteiten van X (bv; belanghebbende) bestaan uit op- en overslag en transport van goederen over de weg. X heeft een pand gehuurd. De huurovereenkomst is ondertekend door haar bestuurder (en enig aandeelhouder) namens X. In het pand zijn onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Aan X is in verband hiermee een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 2.696.630.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X, als huurder van de loods en het bij de loods behorende terrein en als werkgever van de bestuurder, ten minste betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de sigaretten in de zin van de Wet Accijns.
Daarbij is niet van belang of X wetenschap had van het feit dat de vracht die in haar loods of op haar terrein was opgeslagen, sigaretten betrof.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende bv te vestigingsplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2023, nummer AWB 22/3369, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 9 oktober 2020 een naheffingsaanslag accijns opgelegd tot een bedrag van € 2.696.630. Bij beschikking is € 43 belastingrente berekend.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspaak op bezwaar het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Bij uitspraak van 28 november 2023 is het hoger beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet aangetekend.
1.6. Bij uitspraak op verzet van 19 maart 2024 is het verzet gegrond verklaard.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder] ), bestuurder van belanghebbende, en mr. R. Zilver, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd. Op de zitting is gelijktijdig behandeld de zaak met rolnummer 23/1199.
2. Vaststaande feiten
2.1. [de bestuurder] is enig aandeelhouder van belanghebbende en is sinds 2007 bestuurder van de Holding, vanaf 2012 gezamenlijk met zijn echtgenote.
2.2. Belanghebbende huurde in onderhavig tijdvak het pand [adres] te [plaats1] . De huurovereenkomst is ondertekend door [de bestuurder] namens belanghebbende.
2.3. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit op- en overslag en transport van goederen over de weg.
2.4. Op 9 oktober 2020 heeft een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in het genoemde pand [adres] te [plaats1] . Daarbij zijn onder andere de volgende goederen aangetroffen:
- 24 pallets met daarop 30 dozen met daarin 48 sloffen a 200 sigaretten van het merk Toros 2005;
- 16 zwarte zakken van 50 sloffen a 200 sigaretten van het merk Toros 2005;
- 18 zakken met daarin 50 sloffen a 200 sigaretten van het merk President;
- 12 zakken met daarin 50 sloffen a 200 sigaretten van het merk President;
- 29 sloffen a 200 sigaretten van het merk Toros 2005;
- 88 sloffen a 200 sigaretten en 2 losse pakjes a 20 sigaretten van het merk President;
- 1 losse slof a 200 sigaretten van het merk President.
Daarnaast zijn ook sigaretten aangetroffen in een oplegger met het kenteken [kenteken1] . Het gaat om:
- 9 pallets met 28 dozen op een pallet a 50 sloffen a 200 sigaretten van het merk Toros 2005;
- 5 pallets met 28 dozen met daarin 50 sloffen a 200 sigaretten van het merk President (Gold).
De sigaretten waren niet voorzien van een geldig Nederlands accijnszegel.
2.5.In een door de op 9 oktober 2020 aanwezige verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 november 2020, is het volgende opgenomen:
2.6. Op 29 oktober 2020 is proces-verbaal opgemaakt van het verhoor van [de bestuurder] (in het proces-verbaal aangeduid als verdachte) door de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD). In dit proces-verbaal is het volgende opgenomen:
2.6. Naar aanleiding van voornoemde bevindingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 2.696.930, waarbij tevens € 43 aan belastingrente in rekening is gebracht.
2.7. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente in stand gelaten. Redengevend daarvoor is dat belanghebbende betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Dat belanghebbende aanvankelijk niet ervan op de hoogte was dat zij onveraccijnsde sigaretten opsloeg, maakt dit niet anders, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
3.1. In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente terecht heeft opgelegd. Niet in geschil daarbij is dat voor de aangetroffen sigaretten geen accijns is afgedragen. Ook is niet in geschil, indien komt vast te staan dat belanghebbende de schuldenaar is voor de accijns, (de berekening van) het bedrag aan accijns dat in de naheffingsaanslag is opgenomen.
3.2. Belanghebbende betwist dat de illegale sigaretten bij haar voorhanden waren en stelt dat zij op basis van vertrouwen goederen voor klanten opslaat in het pand en daarbij niet controleert of nagaat om wat voor goederen het gaat. Belanghebbende stelt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, dat zij niet wist dat de klant (onveraccijnsde) sigaretten had opgeslagen en dat die wetenschap een vereiste is om te kunnen naheffen.
4. Beoordeling van het geschil
(Betrokken zijn bij) voorhanden hebben
4.1. Op grond van artikel 51, lid 1, letter b, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) wordt bij toepassing van artikel 2, lid 1, letter b, van de Wet, accijns geheven van “de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is”. Met deze wetsbepaling is uitvoering gegeven aan hetgeen artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG voorschrijft. Zij moet daarom overeenkomstig die richtlijnbepaling worden uitgelegd. Het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft’ als bedoeld in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek tot zijn beschikking heeft. Niet relevant is of de desbetreffende persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot die goederen en evenmin is relevant of deze persoon weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor die goederen accijns wordt verschuldigd. Uit de omstandigheid dat behalve de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, iedere andere persoon die is betrokken bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen, in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG is aangewezen als schuldenaar, moet worden afgeleid dat de richtlijngever een ruime kring van personen heeft aangewezen als schuldenaar van de accijnsschuld (Hoge Raad van 29 april 2022, nummer 20/01331, ECLI:NL:HR:2022:659).
4.2. De loods waarin de sigaretten zijn aangetroffen was gehuurd door belanghebbende. De oplegger waarin sigaretten waren gevonden stond op het bij de loods behorende terrein, voor de grote roldeur van de loods. [de bestuurder] , de bestuurder van belanghebbende, heeft verklaard dat hij met een medewerker van zijn bedrijf de container heeft gelost en de zwarte pakken met sigaretten op europallets heeft geplaatst. De sigaretten die in de oplegger zijn aangetroffen zijn door [de bestuurder] zelf in de oplegger gezet als opslag, omdat het binnen – naar het Hof begrijpt in de loods– helemaal vol was. [de bestuurder] heeft verder de beschikkingsmacht over de sigaretten gehad nadat hem bekend was geworden dat het om sigaretten ging die bestemd waren voor de Nederlandse markt en hij is akkoord gegaan met het voorstel dat hij de sigaretten zou overpakken in dozen. Naar het oordeel van het Hof was [de bestuurder] in en rond de loods aanwezig in de hoedanigheid van bestuurder van belanghebbende. Immers, slechts vanwege die hoedanigheid had hij het recht in en rond de door belanghebbende gehuurde loods aanwezig te zijn. Naar ’s Hofs oordeel laten bovengenoemde feiten geen ander oordeel toe dan dat belanghebbende, als huurder van de loods en het bij de loods behorende terrein en als werkgever van [de bestuurder] , ten minste betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de sigaretten in de zin van de Wet.
4.3. Daarbij is niet van belang of belanghebbende wetenschap had van het feit dat de vracht die in haar loods of op haar terrein was opgeslagen, sigaretten betrof. Ten overvloede merkt het Hof daarbij op dat de bestuurder van belanghebbende– en daarmee belanghebbende – op enig moment voorafgaand aan de doorzoeking op 9 oktober 2020 wist dat het sigaretten betrof en dat [de bestuurder] ook daarna deze sigaretten in de door belanghebbende gehuurde loods en op het door belanghebbende gehuurde terrein voorhanden heeft gehad.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5 Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
6 Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.