Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De Inspecteur heeft in het kader van de verificatie van een douaneaangifte van een BV een monsteronderzoek uitgevoerd. Hij stelt dan dat de goederen onder een andere tariefpost vallen dan in de aangifte is opgegeven en heeft aan de BV een uitnodiging tot betaling uitgereikt.
De BV heeft een verzoek om terugbetaling als bedoeld in artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) gedaan op de grond dat de Inspecteur bij het opleggen van betreffende uitnodiging tot betaling van een onjuiste tariefindeling is uitgegaan.
In cassatie komt de BV op tegen de oordelen van Hof Amsterdam omtrent de bewijslast bij het beantwoorden van de vraag of de geheven douanerechten wettelijk niet verschuldigd zijn.
Volgens het Hof heeft de BV niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat meer douanerechten zijn geheven dan wettelijk waren verschuldigd.
De Hoge Raad geeft aan dat in de onderhavige situatie een redelijke verdeling van de bewijslast als uitgangspunt heeft te gelden.
In casu heeft de Inspecteur de tariefindeling waarop de uitnodiging tot betaling is gebaseerd, gegrond op de resultaten van een onderzoek van een genomen monster.
Voor de beantwoording van de vraag of de Inspecteur met de door hem toegepaste tariefindeling meer douanerechten heeft geheven dan wettelijk zijn verschuldigd, dienen aantoonbare gebreken in de procedures rond de monsterneming en het onderzoek van het genomen monster in de beoordeling te worden betrokken.
Het Hof heeft dat miskend, aldus de Hoge Raad.
De zaak wordt verwezen naar Hof Amsterdam.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
30 oktober 2015
Rolnummer
13/01769
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:3178

Naar de bovenkant van de pagina