Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 12 oktober 2011 heeft X (belanghebbende) samen met een aantal andere investeerders (gezamenlijk: de participanten) afspraken gemaakt over een gezamenlijke investering in D (bv).

De afspraken zijn vastgelegd in een geldleningsovereenkomst. Daarin is overeengekomen dat de participanten een lening verstrekken aan H (bv) van in totaal € 550.000. H dient met het geleende bedrag 89.346 preferente A2-aandelen in het kapitaal van D te verkrijgen en daarover het beheer te voeren. Op grond van de leningsovereenkomst verlenen de participanten voorts een optierecht aan HI, de (indirecte) aandeelhouder van H.

In deze procedure over de aan X opgelegde aanslag IB/PVV 2018 zijn partijen het erover eens dat X, door zijn vordering op H, in 2018 het volledige economische belang heeft bij in ieder geval 4,24% van de preferente A2- aandelen in D.

De 1,06% daarboven, het percentage dat toerekenbaar is aan het deel van het aandeel van X in de investering waarover het optierecht is verleend, is wel in geschil. De vraag is aan de orde of het verlenen van de optie aan HI het economische belang bij de aandelen aantast.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het verlenen van het optierecht niet maakt dat X niet het economische belang had van de aan dat recht toerekenbare A2-aandelen in D. Er was dan ook sprake van een belang van 5,3% in een soortaandeel.

De Inspecteur heeft de verkoopopbrengst van deze aandelen terecht aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
23 september 2024
Rolnummer
23/3267
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:16862
Auteur(s)
N.F.M. van Mol MSc
Belastingdienst / Ministerie van Financiën
NLF-nummer
NLF 2024/2441
Aflevering
5 november 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6634
bwbr0011353&artikel=4.7,bwbr0011353&artikel=4.7

Naar de bovenkant van de pagina