Direct naar content gaan

Samenvatting

In BNB 10 mei 2004 (jaargang 52 nr 10a) zijn drie arresten opgenomen die betrekking hebben op gevallen waarin arresten van de hoogste rechter van een lidstaat kracht van gewijsde hebben gekregen.
I
Het in kracht van gewijsde zijn van een arrest van de Hoge Raad werd door het Hof van Justitie EG doorbroken in zijn arrest van 13 januari 2004, Zaak C-453 ( Kühne en Heitz ). Kühne en Heitz NV exporteren onder meer kippenvlees. In de periode december 1986 tot en met december 1987 had zij pluimveedelen naar derdelanden geëxporteerd en daarvoor exportrestituties ontvangen. Bij latere verificatie had het Productschap voor Pluimvee en Eieren geoordeeld dat bij die exportrestitutie kippenpoten waaraan rugstuk vastzit niet als dijen kwalificeren en een bedrag van fl. 970.950.98 teruggevorderd. Uiteindelijk had in 1991 het College van Beroep voor het bedrijfsleven als hoogste rechter die terugvordering juist bevonden. Bij arrest van 5 oktober 1994 C-151/93 had het Hof van Justitie EG echter beslist dat kort gezegd kippenpoten waaraan een niet al te groot rugstuk vastzit wel als dijen kwalificeren. Daarna is de exporteur opnieuw gaan procederen en op préjudiciële vragen van het College van Beroep voor het bedrijfsleven beslist het Hof van Justitie dat de rechter ondanks het feit dat de terugvordering door de uitspraak van het College kracht van gewijsde had gekregen de terugvordering door het Productschap opnieuw onderzocht moet worden omdat
- het daartoe bevoegd is
- de terugvordering definitief is geworden door een rechterlijke beslissing in hoogste instantie
- de terugvordering berust op een onjuiste uitleg van het gemeenschapsrecht en
- de exporteur zich onmiddellijk na kennis te hebben genomen van het arrest van het Europese hof tot het Productschap heeft gewend.
II
Het in kracht van gewijsde gaan van een arrest van de hoogste rechter van Oostenrijk werd weliswaar gerespecteerd in het volgende geval maar Oostenrijk moet eventueel wel de schade vergoeden die zij heeft veroorzaakt door zich niet aan het gemeenschapsrecht te houden. Het betreft hier het arrest van het Hof van Justitie 30 september 2003 Zaak C-224.01 (Köbler). Köbler is op 1 maart 1986 als gewoon hoogleraar in dienstbetrekking getreden bij een universiteit in Innsbruck. Bij brief van 28 februari 1996 verzocht hij hem de diensttijdtoelage behorend bij een anciënniteit van 15 jaar te verlenen. Weliswaar had hij in Oostenrijk nog slechts 10 dienstjaren vervuld maar hij vond dat zijn dienstjaren als hoogleraar in Duitsland ook mee moesten tellen. Dat verzoek is in 1996 afgewezen omdat alleen Oostenrijkse dienstjaren meetelden. Die afwijzing heeft toen tot een proces geleid met uiteindelijk een voor de hoogleraar ongunstig arrest van het Oostenrijks Verwaltungsgerichtshof. Bij dit proces deed zich een merkwaardigheid voor. De Oostenrijkse rechter had ook toen vragen aan het Hof van Justitie EG gesteld maar had die ingetrokken nadat de griffier erop gewezen had dat de gestelde vragen inmiddels in een andere zaak beantwoord waren. Niettemin lijkt het arrest van het Verwaltungsgerichtshof onjuist en met name in strijd met het vrije verkeer van personen in de EU. Over de schade die de professor aldus lijkt te hebben geleden kan hij volgens het EG-hof procederen. Dat is volgens het Hof niet hetzelfde als opnieuw procederen over het besluit om aan de professor de gevraagde toelage niet te verstrekken. Dit proces moet gezien worden in het licht van de aansprakelijkheid die iedere lidstaat heeft voor een juiste toepassing van het Eurorecht. Voor het recht op schadevergoeding is niet vereist dat er een einduitspraak is van de voor dat geval hoogste nationale rechter. Wel is vereist dat de beslissing “kennelijk” in strijd was met het gemeenschapsrecht.
III
Het in kracht van gewijsde getreden zijn wordt door het Europees Hof voor de rechten van de mens in het geheel niet erkend als het gaat om zaken die het tot zijn competentie rekent. Dat bleek weer uit zijn arresten van 22 juli 2003 nrs 49.217/99 en 49.218/99. Frankrijk moet blijkens die arresten alsnog de BTW restitueren die zij als gevolg van nalatigheid met het implementeren van de vrijstelling van verzekeringsmaatschappijen voor de BTW niet verleend had. Zulks ondanks het feit dat er in die gevallen arresten van Franse rechters in kracht van gewijsde getreden waren die gunstig waren voor de fiscus.
HvJ EG 13 januari 2004 Zaak C-453/00 en 30 september 2003 nr C-224/01, EHRM 22 juli 2003 nrs 49.217/99 en 49.218/99

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
-
Instantie
HvJ
Datum instantie
13 januari 2004
Rolnummer
C-453/00
ECLI
ECLI:EU:C:2004:17
bwbr0002320&artikel=65&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina