Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
naam belanghebbende, wonende te plaatsnaam, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2. Verzoek
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om de inspecteur op te dragen om stukken uit het dossier van verzoeker te verwijderen. Deze stukken zouden fiscale adviezen betreffen die volgens verzoeker onder het informele verschoningsrecht van belastingadviseurs vallen.
3. Karakter voorlopige voorziening
3.1. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gelden daarbij als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
3.2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter uitspaak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
4. Beoordeling van het verzoek
4.1. Aan verzoeker is een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2016 opgelegd (hierna: de aanslag) en zijn een drietal informatiebeschikkingen, als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, afgegeven, één gedateerd 10 september 2020 (op de pagina’s 2 en volgende staat telkens 11 september 2020) en twee gedateerd 25 september 2020 (hierna: de informatiebeschikkingen). Tegen de aanslag en de informatiebeschikkingen is bezwaar aangetekend.
4.2. Verzoeker heeft bij brief van 21 mei 2021, diezelfde dag per fax door de rechtbank ontvangen, een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De inspecteur heeft met dagtekening 14 juni 2021 een verweerschrift ingediend, waarvan twee bijlagen zijn geschoond. Ongeschoonde versies van die bijlagen zijn aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank verstrekt. Bij brief van 26 juli 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om de inspecteur op te dragen om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te sturen. Bij brief van 18 augustus 2021 heeft de inspecteur gereageerd op het hiervoor bedoelde verzoek. Bij beslissing van 9 september 2021 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek om geheimhouding toegewezen. Bij brief van 21 september 2021 heeft de inspecteur de voorzieningenrechter gewezen op een tweetal gerechtelijke uitspraken.
4.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt over het verzoek.
Connexiteit
4.4. Aan de eis van connexiteit is voldaan omdat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen een aanslag en informatiebeschikkingen waar het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mee samenhangt.
Spoedeisendheid
4.5. Verzoeker stelt dat sprake is van spoedeisendheid omdat hij geen procesafspraken met de inspecteur heeft kunnen maken over het verwijderen van fiscale adviezen en daarop betrekking hebbende correspondentie. Volgens verzoeker is het van groot belang dat voor het doen van uitspraken op bezwaar duidelijk is of de hiervoor bedoelde stukken uit het procesdossier van de Belastingdienst dienen te worden verwijderd. Anders zou in strijd met het informele verschoningsrecht c.q. het beginsel van fair play, toch gebruik worden gemaakt van de stukken en zou het geschil daarover eerst in een (eventuele) bodemprocedure aan de orde kunnen komen. Daarmee zouden de met het informele verschoningsrecht c.q. het beginsel van fair play gemoeide belangen illusoir worden gemaakt.
De inspecteur heeft aangevoerd dat de vereiste spoedeisendheid ontbreekt. Hij wijst erop dat de informatiebeschikkingen (nog) geen verplichting opleveren tot het betalen van belasting en dat voor het gehele bedrag van de aanslag uitstel van betaling is verleend. Invorderingsmaatregelen zijn dan helemaal nog niet aan de orde. Bovendien, zo stelt de inspecteur, is het verzoek om een voorlopige voorziening circa 16 maanden na het opleggen van de aanslag en circa 7 maanden na het vaststellen van de informatiebeschikkingen ingediend. Tot slot wijst de inspecteur erop dat belanghebbende niet in een financiële noodsituatie verkeert of door de aanslag en de informatiebeschikkingen komt te verkeren.
4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van onverwijlde spoed, die zou maken dat niet kan worden gewacht op (eventuele) behandeling van de hoofdzaak. Indien de rechtbank in de (eventuele) hoofdzaak oordeelt dat de in 4.5 bedoelde stukken in strijd met het informele verschoningsrecht dan wel het beginsel van fair play in de hoofdzaak zijn ingebracht, dan is het aan de rechtbank die in de hoofdzaak beslist om te oordelen over de (eventuele) gevolgen daarvan. Dat er spoedeisendheid uitgaat van het voorkomen van een procedure bij de rechtbank is gesteld noch aannemelijk geworden.
4.7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat kennelijk geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals verzocht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
4.8. Om tot het in 4.7 gegeven oordeel te komen, is inzage in alle op de (hoofd)zaak betrekking hebbende stukken niet nodig geweest. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker ook geen redenen heeft aangevoerd waarom inzage in die stukken voor de beoordeling van de spoedeisendheid van belang zou zijn. Bovendien behoort de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb als uitgangspunt toe aan de kamer die in de hoofdzaak beslist. De voorzieningenrechter heeft de inspecteur dan ook niet opgedragen om alle op de (hoofd)zaak betrekking hebbende stukken te overleggen.
4.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 25 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.