Direct naar content gaan

Samenvatting

Naar A (hierna: erflater) zijn strafrechtelijke onderzoeken gedaan. Een van die onderzoeken betreft een samenwerkingsverband dat gericht zou zijn op grootschalige, internationale handel in softdrugs. Naar aanleiding van de onderzoeken is het Openbaar Ministerie overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van erflater. Erflater is overleden voordat het onderzoek ter terechtzitting van de Strafkamer in de zaak kon aanvangen.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de strafrechtelijke onderzoeken heeft de Inspecteur, na het overlijden van erflater, navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2009 opgelegd. Voorts is het door erflater aangegeven inkomen over 2010 bij de aanslag gecorrigeerd.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de Inspecteur de (navorderings)aanslagen mocht opleggen met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, aangezien A ter zake van het jaar 2009 verzuimd heeft tijdig aangifte te doen en ter zake van de jaren 2007, 2008 en 2010 verzuimd heeft om substantiële inkomsten uit de handel in softdrugs in de aangiften op te nemen.

De erfgenamen (belanghebbenden) betogen in cassatie dat de gevolgen van de ten aanzien van erflater toegepaste omkering en verzwaring van de bewijslast dienden te vervallen op het moment van overlijden van erflater.

De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof terecht heeft aangenomen dat de omkering en de verzwaring van de bewijslast ook na het overlijden van erflater kon worden toegepast.

De erfgenamen menen verder dat het Hof het vermoeden van onschuld heeft geschonden.

In een geval waarin het recht tot strafvervolging is vervallen wegens het overlijden van de verdachte, berust het beëindigen van de strafrechtelijke procedure echter niet op een oordeel over de (on)schuld van de verdachte. Daarom kan een oordeel van een bestuurlijke autoriteit of van een bestuursrechter over feiten die ook in de strafzaak aan de orde waren, in zo’n geval geen schending opleveren van het vermoeden van onschuld.

Aangezien het in casu niet gaat om een vervolging in de zin van artikel 6 EVRM, noch om het in rechte vaststellen van schuld, is ook overigens geen sprake van een schending van het vermoeden van onschuld. De omstandigheid dat erflater zich niet meer persoonlijk tegen de bestreden belastingaanslagen kan verdedigen, leidt dan ook niet tot vernietiging van die belastingaanslagen.

Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Omkering en verzwaring bewijslast geldt ook jegens erfgenamen

Erflater is strafrechtelijk vervolgd in verband met betrokkenheid bij drugshandel, maar het recht tot strafvervolging is vervallen doordat hij is overleden voordat het onderzoek ter terechtzitting bij de Strafkamer was aangevangen. Voor een aantal belastingjaren waren in de (tijdig ingediende) aangiften substantiële inkomsten uit drugshandel niet verantwoord. Voor één belastingjaar had erflater niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte gedaan. De vereiste aangifte was kortom voor alle jaren niet gedaan. Dat stond in deze zaak ook niet ter discussie. Het niet doen van de vereiste aangifte betekent dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard wordt (artikel 25, lid 3 en 27e, lid 1, AWR).

De vraag in de onderhavige zaak was of deze bewijssanctie na het overlijden van erflater nog wel toegepast kon worden. Voor het Hof had de gemachtigde van de erfgenamen aangevoerd dat de toegepaste omkering en verzwaring van de bewijslast slechts de erfgenamen van belanghebbende raakt en niet erflater zelf, terwijl de erfgenamen niet aan deze bewijslast kunnen voldoen omdat zij niet over de benodigde informatie beschikken. De erfgenamen stellen derhalve dat omkering en verzwaring van de bewijslast een sanctie is met een persoonlijk karakter, die moet vervallen op het moment van overlijden van erflater.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2007-2010
Instantie
HR
Datum instantie
5 juli 2018
Rolnummer
17/03982
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1106
Auteur(s)
Nicoline Bergman
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn
NLF-nummer
NLF 2018/1543
Aflevering
19 juli 2018
Judoreg
NFB1656
bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr-evrm &&artikel=6,bwbr0002320&artikel=27e

Naar de bovenkant van de pagina