Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde in 2014 en 2015 in Nederland, en was als ‘second mate’ in dienstbetrekking werkzaam bij een Zwitserse werkgever. Hij werkte aan boord van een schip dat olieplatforms kan vervoeren en dat offshore-pijpleidingen kan leggen. Vanaf 18 november 2014 is het schip waarop X werkzaamheden verrichtte overgebracht van de werf in Zuid-Korea naar de haven van Q voor afbouw. Op 6 augustus 2016 is het schip voor het eerst uitgevaren voor tests op de Noordzee.

X betoogt in deze procedure dat hij in 2014 en 2015 recht heeft op aftrek elders belast voor zijn inkomsten op basis van artikel 15, lid 3, Verdrag Nederland-Zwitserland. Dit artikel regelt de belastingheffing over de beloning verkregen uit een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in het internationale verkeer wordt geëxploiteerd.

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat het schip gedurende 2014 en 2015 niet is geëxploiteerd voor het vervoer van personen of goederen in internationaal verkeer. Hierbij wijst het Hof erop dat het schip zich tijdens de bouwperiode in 2014 ruim tien maanden op de werf in Zuid-Korea bevond en in 2015 vrijwel het gehele jaar in de Nederlandse haven lag. Hoewel volgens het Hof kan worden aangenomen dat bij de overbrenging van Zuid-Korea naar Nederland personen en goederen zijn vervoerd, betreft dit volgens het Hof specifieke vervoersbewegingen tijdens de bouwfase. Een dergelijke overbrenging kwalificeert naar het oordeel van het Hof niet als (commercieel) vervoer van personen of goederen, zoals vereist voor toepassing van artikel 15, lid 3, Verdrag Nederland-Zwitserland.

X komt in cassatie op tegen het oordeel van het Hof dat geen sprake is van exploitatie in het internationale verkeer als bedoeld in artikel 15, lid 3, Verdrag Nederland-Zwitserland, maar volgens A-G Niessen faalt deze klacht. X betoogt volgens de A-G ook tevergeefs dat aan uitlatingen die namens een Inspecteur zijn gedaan in (vergelijkbare) gerechtelijke procedures van andere belanghebbenden vertrouwen kan worden ontleend dat niet Nederland maar Zwitserland heffingsbevoegd is in een situatie als in onderhavige zaak.

Conclusie: het cassatieberoep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2014-2015
Instantie
A-G
Datum instantie
30 april 2021
Rolnummer
20/03226
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:441
Auteur(s)
mr. E. Bioch
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2021/1202
Aflevering
17 juni 2021
Judoreg
NFB4394
bwbv0004082&artikel=15,bwbv0004082&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina