Naheffingsaanslag omzetbelasting voor frauderende restauranthouders
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 augustus 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(514)
- Commentaar NLFiscaal(4)
- Literatuur(5)
- Recent(30)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) exploiteert, samen met zijn voormalig echtgenote, sinds 2003 in vof-vorm een restaurant. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek wegens vermoedelijke uitkeringsfraude en valsheid in geschrifte, is het restaurant doorzocht. Uit de bevindingen bleek dat de belastingaangiften niet in overeenstemming waren met de werkelijk gewerkte uren van werknemers.
Hof Den Bosch veroordeelde X in 2024 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur wegens leidinggeven aan valsheid in geschrifte. Daarnaast kreeg de vof een boete van € 25.000. Uit onderzoek bleek dat loonbelastingaangiften en loonstroken bewust waren vervalst.
Daarnaast voerde de Belastingdienst een fiscaal onderzoek uit. Daaruit bleek dat niet alle kassa-afslagen waren bewaard en dat een deel van de omzet niet was geboekt. Zo ontbrak de omzet van een tweede kassa geheel in de administratie. Een vermogensvergelijking toonde bovendien aan dat er grote bedragen naar een buitenlandse rekening waren overgemaakt, die hoger waren dan de gerapporteerde winst van het restaurant. De Inspecteur heeft aan de vof (met omkering van de bewijslast) een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken 2012 tot en met 2015 van € 57.116. Daarbij is ook belastingrente in rekening gebracht.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant handhaaft de naheffingsaanslag en de in rekening gebrachte belastingrente.
De administratie van de vof vertoont ernstige gebreken en de niet aangegeven omzet is substantieel. De bewijslast is terecht omgekeerd en de naheffingsaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, gevestigd te plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. A.H.G.M. Blomen),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 augustus 2019.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 (2012 tot en met 2015) van € 57.116. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht van € 6.207 (de belastingrentebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en de belastingrentebeschikking ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024, samen met de zaken van [naam 1] (zaaknummer 19/4939) en [naam 2] (zaaknummer 19/4930), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam 1] , de gemachtigde en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] , vergezeld van mr. [naam 3] en [naam 4] . Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag omzetbelasting en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag omzetbelasting en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. [naam 1] en [naam 2] , voormalig echtgenoten, exploiteren sinds 16 juni 2003 een restaurant in de vorm van een vennootschap onder firma onder de handelsnaam [VOF] .
3.1. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) heeft, onder leiding van het Openbaar Ministerie, een strafrechtelijk onderzoek onder de naam ‘ [naam onderzoek] ’ ingesteld naar [naam 1] . Het onderzoek richt zich op uitkeringsfraude en valsheid in geschrifte. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ zijn (onder meer) verschillende (vermoedelijke) werknemers van de vof gehoord. Daarnaast is er op 9 juli 2015 een doorzoeking gedaan in het restaurant, in de woning boven het restaurant en in de woning van [naam 1] en [naam 2] . Ook heeft de ISZW door middel van een cameraobservatie in de periode 11 mei 2015 tot en met 15 juni 2015 een overzicht gemaakt van de aan- en afwezigheid van werkzame personen in het restaurant. Van het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’ is een analyserapportage opgesteld met dagtekening 5 augustus 2015.
3.2. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft [naam 1] bij arrest van 30 januari 2024 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren voor het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Het arrest is inmiddels onherroepelijk geworden. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft [belanghebbende] bij arrest van 30 januari 2024 veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 25.000 wegens het meermalen plegen van valsheid in geschrift. In beide gevallen is bewezenverklaard dat in de periode 1 januari 2013 tot en met 9 juli 2015 aangiften loonbelasting, bijbehorende e-mails aan het administratiekantoor en loonstroken in de bedrijfsadministratie van de vof waren opgenomen met het oogmerk om die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl die stukken niet in overeenstemming zijn met de in werkelijkheid door de werknemers gewerkte uren.
In het arrest ten aanzien van belanghebbende heeft het Gerechtshof – voor zover hier van belang – verder het volgende overwogen:
3.3. Naar aanleiding van een signaal van de ISZW heeft de inspecteur bij de vof een onderzoek gedaan naar (onder meer) de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2015. De inspecteur is via een verzoek op basis van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het bezit gekomen van de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’. De inspecteur heeft deze gegevens gebruikt bij zijn onderzoek. Van het fiscale onderzoek is een controlerapport opgemaakt. Het controlerapport is op 1 november 2016 aan belanghebbende toegezonden.
3.4. In het controlerapport is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
- Er is geen Grand Total op de Z-afslagen afgedrukt.
- Meestal zijn er twee Z-afslagen per dag gemaakt. Eén Z-afslag in de loop van de dag en één Z-afslag aan het einde van de dag.
- Van Z-afslagen over aaneengesloten perioden ontbreken regelmatig Z-afslagen.
- Het laatste nummer van de Z1 of Z2 afslag van een aaneengesloten periode sluit niet aan op een afslag van een latere datum. Dit betekent dat in die tussenliggende periode ook afslagen zijn gemaakt.
- Regelmatig is het totaalbedrag van de Z-afslag met pen gecorrigeerd. In sommige van deze gevallen sluit het gecorrigeerde bedrag aan bij de bijgevoegde foutbon. In die gevallen is er dan vanuit gegaan dat de correctie juist is. In andere gevallen is er geen foutbon aanwezig. In die gevallen is gekeken naar de gemiddelde besteding per klant. Als de gemiddelde besteding per klant als gevolg van de correctie aanmerkelijk lager is dan gebruikelijk, zijn we er van uit gegaan dat de correctie niet juist kan zijn.
- De omzet is op de Z-afslag uitgesplitst over het algemene en het verlaagde tarief voor de omzetbelasting.
- Dat zowel de contante betalingen als de pinbetalingen worden op de kassa's aangeslagen als contante betalingen.
3 1.1.2 Kassa 1
2012
Z1 afslagen over het tijdvak januari tot en met september 2012 nummers 999 t/m 1.459.
Z2 afslagen over het tijdvak januari tot en met oktober 2012 nummers 379 t/m 421
2013.
Z1 afslagen over het tijdvak januari tot en met maart 2013 nummers 1.556 t/m 1.697.
2014
Z1 en Z2 afslag van 21 juli 2014 Z1 nummers 665 + 666 en Z2 nummer 55
2015.
Z1 en Z2 afslagen over 26 januari t/m 9 juli Z1 986 t/m 1.268) (Z2 80 t/m 105).
De omzet van de Z1-afslagen is in het kasboek geboekt. Uit de nummering van de afslagen kan worden geconcludeerd, dan wel is het zeer aannemelijk, dat kassa 1 gedurende het gehele controletijdvak in gebruik is geweest.
3 1.1.3 Kassa 2
En:
-
De geboekte ontvangsten betreffen kasontvangsten inclusief pinbetalingen.
-
De geboekte ontvangsten betreffen uitsluitend de ontvangsten van kassa 1. De ontvangsten van kassa 2 worden dus niet in het kasboek geboekt.
-
Er wordt geen kassaldo genoteerd.
-
De bedragen in het kasboek worden niet altijd chronologisch geboekt.
-
Incidenteel wordt de omzet van twee dagen als één bedrag geboekt.
-
Incidenteel staat er wel een omschrijving vermeld, maar wordt er geen bedrag vermeld.
-
De loonbetalingen, welke in de loop van de maand plaatsvinden, worden soms op de laatste dag van de maand geboekt, of ze worden soms helemaal niet geboekt.
Jaar |
Hoogste |
Laagste |
Gemiddelde |
2012 |
9.555,51 |
-/- 21.280,22 |
-/- 7.404,97 |
2013 |
4.235,47 |
-/- 38.160,27 |
-/- 19.897,72 |
2014 |
54.817,79 |
1.822,11 |
27.570,18 |
2015 |
21.817,38 |
-/- 15.778,54 |
138,87 |
- Er wordt regelmatig contant geld gestort op de rekening van mevrouw [naam 5] . Vanaf 2012 tot heden was dit in totaal € 108.600.
- Er wordt regelmatig geld overgemaakt van de bankrekening van mevrouw [naam 2] naar de rekening van mevrouw [naam 5] . Vanaf 2012 tot heden was dit in totaal € 101.000.
- Er wordt regelmatig geld overgemaakt van de bankrekening van mevrouw [naam 5] naar een rekening van mevrouw [naam 2] in Marokko. Vanaf 2012 tot heden was dit in totaal € 199.200.
En:
Kassa 1
Tijdvak 1 januari 2012 t/m 30 september 2012.
Over dit tijdvak zijn de Z1 afslagen (dag afslagen) vergeleken met de Z2 afslagen (weekafslagen). De Z1 afslagen over dit tijdvak zijn niet volledig aanwezig. Het totaalbedrag van de Z1 afslagen is dus onvolledig. Het totaalbedrag van de aangetroffen Z1 afslagen bedraagt: € 294.669. Van de Z2 afslagen ontbreekt over dit tijdvak één Z-afslag (Nr 404, 17 juni 2012). Deze ontbrekende Z2 afslag kan met behulp van de aanwezige Z1 afslagen worden gereconstrueerd.
Het totaalbedrag van deze Z2 afslagen bedraagt: € 359.862. Op een aantal van de Z1 afslagen is met pen het totaalbedrag gecorrigeerd. Wij hebben vastgesteld dat deze correcties niet in alle gevallen juist kunnen zijn (zie punt 3.1.1.3). De overige gevallen hebben wij voor juist aangenomen. De correcties welke voor juist zijn aangenomen hebben wij verwerkt in de Z2 afslagen. Door bovenstaande handelingen hebben wij aan de hand van de Z2 afslagen de vermoedelijke omzet over bovengenoemd tijdvak kunnen vaststellen. Het totaalbedrag van de gecorrigeerde Z2 afslagen bedraagt: € 318.744.
De omzet over het tijdvak 1 januari 2012 t/m 30 september 2012 wordt dus vastgesteld op € 318.744.
Omdat het niet zeker is dat de omzet gelijk over de maanden van het jaar zijn verdeeld hebben wij gekeken hoe de verdeling van de omzet over de maanden is volgens het kasboek.
De in het kasboek genoteerde omzet over het hele jaar 2012 bedraagt € 367.236.
De in het kasboek genoteerde omzet over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 bedraagt € 277.940.
De geboekte omzet over het tijdvak 1 januari 2012 t/m 30 september 2012 is dus 76% van de volledige geboekte omzet over 2012.
De door ons vastgestelde omzet over het tijdvak 1 januari 2012 t/m 30 september 2012 bedraagt € 318.744. Dit bedrag is dus 76% van de volledige omzet. De omzet over het gehele kalenderjaar bedraagt dan: 100/76 * € 318.744 = € 419.400. De omzet over het gehele jaar 2012 van kassa 1 wordt daarom door ons vastgesteld op € 419.400.
Kassa 2
Van deze kassa zijn de Z2 afslagen aanwezig van het tijdvak 1 januari 2012 t/m 29 oktober 2012. Het totaalbedrag van deze Z-afslagen bedraagt € 239.057. Omdat de Z2 afslagen van kassa 1 moesten worden gecorrigeerd vanwege handmatige correcties in de Z1 afslagen hebben wij een gelijk percentage gecorrigeerd voor de Z2 afslagen van kassa 2.
Oorspronkelijke Z2 afslagen van kassa 1 € 359.862 100%
Gecorrigeerde Z2 afslagen van kassa 1 € 318.744 89%
De omzet van kassa 2 over het tijdvak 1 januari 2012 t/m 29 oktober 2012 wordt vastgesteld op: € 239.057 * 89% = € 212.761
Omdat het niet zeker is dat de omzet gelijk over de maanden van het jaar zijn verdeeld hebben wij gekeken hoe de verdeling van de omzet over de maanden is volgens het kasboek.
De in het kasboek genoteerde omzet over het hele jaar 2012 bedraagt € 367.236.
De in het kasboek genoteerde omzet over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 29 oktober 2012 bedraagt € 305.322
De omzet over het tijdvak 1 januari 2012 t/m 29 oktober 2012 is dus 83% van de volledige omzet over 2012.
De vastgestelde omzet over het tijdvak 1 januari 2012 t/m 29 oktober 2012 bedraagt € 212.761. Dit bedrag is dus 83% van de volledige omzet. De omzet over het gehele kalenderjaar bedraagt dan: 100/83 * € 212.761= € 256.338. De omzet over het gehele jaar 2012 van kassa 2 wordt door ons vastgesteld op € 256.338.
Kassa 1 + kassa 2
2013 |
2014 |
2015 (jan t/m mei) |
||||
Aangegeven omzet |
351.325 |
54% |
369.125 |
54% |
143.980 |
54% |
Omzetcorrectie |
299.277 |
46% |
314.440 |
46% |
122.650 |
46% |
Vastgestelde omzet |
650.602 |
100% |
683.565 |
100% |
266.630 |
100% |
En:
Jaar |
Omzet volgens administratie |
Vastgestelde omzet |
Omzetcorrectie |
2012 |
€ 360.469 |
€ 636.633 |
€ 276.164 |
2013 |
€ 350.144 |
€ 612.680 |
€ 262.536 |
2014 |
€ 349.538 |
€ 643.642 |
€ 294.104 |
2015(jan t/m mei) |
€ 136.020 |
€ 251.129 |
€ 115.109 |
Totaal |
€ 947.913” |
En:
En:
Op basis van de hiervoor vermelde berekeningen komen wij tot de volgende nog af
te dragen bedragen:
Jaar |
Verschuldigd |
Voorbelasting |
Af te dragen |
Reeds afgedragen |
Nog af te dragen |
2012 |
€ 41.322 |
€ 31.827 |
€ 9.495 |
€ - 8.360 |
€ 17.855 |
2013 |
€ 38.887 |
€ 35.330 |
€ 3.557 |
€ - 12.251 |
€ 15.808 |
2014 |
€ 40.888 |
€ 35.269 |
€ 5.619 |
€ - 12.770 |
€ 18.389 |
2015 |
€ 16.008 |
€ 21.537 |
€ - 5.529 |
€ - 10.593 |
€ 5.064 |
3.5. Belanghebbende is in juli 2013 overgegaan van kwartaalaangiften omzetbelasting op maandaangiften omzetbelasting.
3.6. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting en de belastingrentebeschikkingen conform zijn bevindingen in het controlerapport vastgesteld (zie 1.1.).
Motivering
Vereiste aangifte
4. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan omdat belanghebbende volgens hem de omzet van kassa 2 niet in haar aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 heeft aangegeven. Er is daarom te weinig belasting geheven zodat, aldus de inspecteur, op grond van artikel 27e van de AWR de bewijslast moet worden verzwaard.
4.1. Belanghebbende heeft deze stelling van de inspecteur betwist. Belanghebbende heeft – in de kern weergegeven – aangevoerd dat kassa 2 nauwelijks wordt gebruikt en dat alle omzet van kassa 2 periodiek is bijgeboekt op kassa 1. Alle omzet van kassa 1 is volgens belanghebbende in de aangiften omzetbelasting aangegeven. De aangiften omzetbelasting zijn in de visie van belanghebbende dus naar de juiste bedragen ingediend en omkering en verzwaring van de bewijslast is daarom niet aan de orde.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de onderhavige tijdvakken geen informatiebeschikking heeft genomen. Verzwaring van de bewijslast is dan alleen aan de orde als de inspecteur aannemelijk maakt dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan, omdat te weinig belasting is aangegeven. Deze toets moet voor ieder tijdvak afzonderlijk worden aangelegd. Beoordeeld moet worden of het niet aangegeven bedrag aan belasting in verhouding tot het over ieder tijdvak afzonderlijk verschuldigde bedrag aan belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk is en of belanghebbende zich daarvan bewust was of zich daarvan bewust moest zijn.
4.3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan zal de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken die deze conclusie rechtvaardigen. Onderdeel van zulke feiten en omstandigheden kan zijn dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winst- en omzetberekening en zo ook niet kan dienen voor de vaststelling van de verschuldigde omzetbelasting.
4.4. In dat kader stelt de inspecteur zich, onder verwijzing naar de bevindingen uit het boekenonderzoek (zie 3.3. en 3.4.), op het standpunt dat de omzet van kassa 2 niet is bijgeboekt op kassa 1, dat belanghebbende de omzet van kassa 2 niet in het kasboek heeft geboekt en dat belanghebbende de Z-afslagen van kassa 2 grotendeels niet heeft bewaard. De administratie van belanghebbende vertoont daarom ernstige gebreken, aldus de inspecteur.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de gevoerde administratie gebreken vertoont. De inspecteur heeft aan de hand van de opeenvolgende nummering van aangetroffen Z-afslagen geconcludeerd dat er Z-afslagen moeten ontbreken in de administratie van belanghebbende. Deze conclusie van de inspecteur kan de rechtbank volgen. Daarbij komt dat er voor de jaren 2013, 2014 en 2015 bijzonder weinig Z1-afslagen (dagafslagen) en Z2-afslagen (weekafslagen) zijn aangetroffen. Dat ondersteunt de conclusie van de inspecteur dat er Z-afslagen in de administratie van belanghebbende ontbreken. De bedragen die staan vermeld op de wel aanwezige Z-afslagen komen niet steeds overeen met boekingen in de administratie. Verder blijkt uit de beoordeling van het kasboek dat er bedragen onjuist of onvolledig worden geboekt, dat de kasontvangsten inclusief pinbetalingen worden geboekt, dat de omzet van kassa 2 volledig ontbreekt en dat er in het kasboek geen kassaldo wordt genoteerd (zie onderdeel 3.1.2. van het controlerapport). Gelet op de omvang van de omzetten die volgen uit de wel aanwezige Z-afslagen van kassa 2, kan de verklaring van belanghebbende dat kassa 2 nauwelijks werd gebruikt en alle omzetten van kassa 2 op kassa 1 werden ‘bijgeboekt’ niet kloppen (zie ook hierna onder 4.10.1 en 4.10.2). Verder kan wanneer de ontvangsten via pinbetaling als uitgaven worden ingevoegd in het kasboek en kassaldi aan het kasboek worden toegevoegd, worden geconcludeerd dat er regelmatig gedurende 2012 tot en met 2015 grote negatieve kassaldi voorkomen. Dat betekent dat er meer geld uit de kas is gehaald dan er naar eigen gegevens voorhanden was. Ook dat alles laat naar het oordeel van de rechtbank zien dat de administratie van belanghebbende grote gebreken bevat. Verder constateert de rechtbank op basis van de aanwezige stukken en onder verwijzing naar de arresten van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2024 dat ook de loonadministratie van belanghebbende evenmin op orde was.
4.6. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat aan belanghebbendes administratie gebreken kleven. De inspecteur is op basis van de door hem overgelegde stukken ook in zijn bewijslast geslaagd aannemelijk te maken dat die conclusie geldt voor ieder van de naheffingstijdvakken.
4.7. De rechtbank acht de gebreken en tekortkomingen verder van zodanige aard en omvang dat zij tot de conclusie leiden dat de gevoerde administratie niet kan dienen als grondslag voor de omzetberekening. Bij dit oordeel brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de hoogte van de omzet en daarmee de daaruit voortvloeiende verschuldigde omzetbelasting, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom de omzet en dus de verschuldigde omzetbelasting lager is geweest.
4.8. De inspecteur heeft voor zijn schatting een berekening gemaakt van de hoogte van de verschuldigde omzetbelasting. Daartoe heeft de inspecteur eerst aan de hand van een vergelijking tussen de aanwezige dagafslagen en weekafslagen over 2012 de volgens hem behaalde omzet met kassa 1 en kassa 2 berekend. Deze berekening heeft voor kassa 1 betrekking op de periode 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 en voor kassa 2 op de periode 1 januari 2012 tot en met 29 oktober 2012. De berekening heeft geen betrekking op het volledige kalenderjaar omdat over latere perioden geen dan wel te weinig Z-afslagen zijn aangetroffen waarmee de omzet kan worden gereconstrueerd. Om tot jaartotalen te komen heeft de inspecteur de door hem berekende omzet op basis van de dag- en weekafslagen herrekend aan de hand van de percentuele verdeling van de behaalde omzet in de berekeningsperiodes zoals die volgt uit het kasboek van belanghebbende. Aan de hand van deze jaartotalen over 2012 heeft de inspecteur geconstateerd dat in de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken in 2012 54% van de totale omzet is aangegeven en 46% van de totale omzet niet is aangegeven. Omdat over 2013 tot en met 2015 – in vergelijking met het jaar 2012 – veel minder Z-afslagen zijn aangetroffen en geen andere gegevens voorhanden zijn op basis waarvan de werkelijke omzet kan worden vastgesteld, heeft de inspecteur de verhouding 54% / 46% ook toegepast voor de tijdvakken gelegen in 2013 tot en met 2015.
4.9. De inspecteur heeft vervolgens de volgens hem behaalde omzet zonder omzetbelasting berekend. Daarbij is de inspecteur aangesloten bij de verhouding tussen het algemene tarief en het verlaagde tarief, zoals deze blijkt uit de ingediende aangiften omzetbelasting. Verder heeft de inspecteur de berekende omzet verhoogd met de privéonttrekkingen, zoals deze volgen uit de aangiften omzetbelasting. De inspecteur heeft de in aftrek te brengen belasting berekend conform de ingediende aangiften omdat er geen facturen in de administratie aanwezig zijn die erop duiden dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van belasting dan wat volgt uit de aangiften. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met deze werkwijze zijn schatting van de hoogte van de omzet en de daarover verschuldigde omzetbelasting voldoende gemotiveerd.
4.10. Met hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat en waarom de omzet en de verschuldigde omzetbelasting lager is dan door de inspecteur berekend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.1. De stelling van belanghebbende dat kassa 2 nauwelijks werd gebruikt, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Uit de aanwezige Z2-afslagen over de periode 1 januari 2012 tot en met 29 oktober 2012 blijkt juist dat met kassa 2 een omzet is behaald van € 239.057. Dat is – zeker ten opzichte van de omzet van kassa 1 van € 359.862 over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 – niet gering. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende kassa 2 ook in de latere tijdvakken actief in gebruik had. Immers de kassa heeft ook al die tijd in het restaurant gestaan, gelet op de omzet op de Z-afslagen van kassa 2 van 21 juli 2014 en in de periode 15 juni 2015 tot en met 9 juli 2015 werden daarop ook bestellingen geplaatst en gelet op de nummering van de aanwezige Z-afslagen zijn er ook in de tussenliggende periode een groot aantal Z-afslagen gemaakt. Belanghebbende heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat kassa 2 nadat de nieuwe kassa 1 was geïnstalleerd, desalniettemin nauwelijks is gebruikt.
4.10.2. De rechtbank acht de stelling van belanghebbende dat alle omzet van kassa 2 periodiek op kassa 1 is bijgeboekt niet aangetoond. Uit de aanwezige Z-afslagen blijkt dat in sommige weken de omzet die behaald is met kassa 2 hoger is dan de omzet die is behaald met kassa 1. In die weken stemt de in de administratie geboekte omzet nagenoeg overeen met uitsluitend de omzet die is behaald met kassa 1. Het is dan eerder aannemelijk dat de omzet die in die weken is behaald met kassa 2 dus (gedeeltelijk) buiten de boeken is gebleven. Ter zitting is nog namens belanghebbende aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat de omzet die is behaald met kassa 2 op een later moment op kassa 1 is bijgeboekt. Echter, niet gesteld of gebleken is waaruit dat zou blijken. De rechtbank verwerpt daarom deze stelling. Gelet op de handelwijze die blijkt uit de aanwezige gegevens en bescheiden en het gebrek aan bewijs dat op het tegendeel wijst, acht de rechtbank aannemelijk dat ook in de tijdvakken waarover (nagenoeg) geen gegevens en bescheiden aanwezig zijn de omzet die is behaald met kassa 2 niet op kassa 1 is bijgeboekt.
4.10.3. Het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2024 – in het bijzonder vrijspraak van het valselijk doen opmaken van de jaarstukken 2012 en 2013 (zie onder 3.2.) – doet niet af aan voorgaande oordelen. Een vrijspraak door de strafrechter hoeft immers niet eraan in de weg te staan dat de gedragingen waarvan belanghebbende door de strafrechter is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs door de belastingrechter bewezen worden verklaard. Dat is hier aan de orde. Immers heeft het Gerechtshof op basis van de bewijsregels die voor het strafrecht gelden geoordeeld dat onvoldoende is vast komen te staan dat er bewust omzet buiten de boeken is gehouden. Anders dan belanghebbende meent kan daaruit niet worden afgeleid dat het Gerechtshof heeft geoordeeld dat er geen omzet buiten de boeken is gehouden.
4.11. Gelet op voorgaande volgt de rechtbank de schatting van de inspecteur van de omzet en de daarover verschuldigde omzetbelasting.
4.12. Verder is de rechtbank van oordeel dat de niet aangegeven omzetbelasting in verhouding tot de verschuldigde omzetbelasting voor elk tijdvak afzonderlijk zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Belanghebbende moet zich daar bovendien ten tijde van het doen van de aangiften bewust van zijn geweest. De rechtbank overweegt in dat verband dat de bewustheid van [naam 1] en [naam 2] , als vennoten van belanghebbende, in dit geval aan belanghebbende moet worden toegerekend. [naam 1] exploiteerde het restaurant en [naam 2] verzorgde de administratie. De rechtbank acht aannemelijk dat zij zich gezien hun feitelijke betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de activiteiten van belanghebbende samen dan wel ieder afzonderlijk bewust waren, dan wel moesten zijn, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden aangegeven en voldaan als de aangiften omzetbelasting op de administratie werden gebaseerd.
4.13. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat de bewijsregel van artikel 27e van de AWR moet worden toegepast. Dat betekent dat op belanghebbende, voor alle in de naheffingsaanslag betrokken tijdvakken, de last komt te rusten om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de opgelegde naheffingsaanslag onjuist is.
Redelijke schatting
5. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de naheffingsaanslag niet naar willekeur vastgesteld mag worden, maar moet berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, voor zover zij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.8 tot en met 4.10.3 is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag omzetbelasting berust op een redelijke schatting. Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft zij niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag omzetbelasting te hoog is vastgesteld.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Aangezien de naheffingsaanslag in stand blijft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de belastingrentebeschikking te verminderen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag omzetbelasting en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, en mr. S.A.J Bastiaansen en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 26 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.