Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) betoogt in deze parkeerbelastingzaak dat de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door hem in bezwaar niet te horen. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt X dat de Heffingsambtenaar de vraag om stukken als bedoeld in artikel 7:4 Awb had moeten opvatten als een verklaring dat hij wilde worden gehoord. Voor die opvatting vindt hij steun in r.o. 3.2.2 van het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2020 (18/04533, ECLI:NL:HR:2020:1011, NLF 2020/1381, met noot van Bergman).

Rechtbank Rotterdam verwerpt dit betoog.

De heffing en invordering van gemeentelijke belastingen geschiedt met toepassing van onder meer de AWR. Daarom wordt in een zaak als deze een belanghebbende (op grond van artikel 25, lid 1, AWR en in afwijking van artikel 7:2 Awb) alleen gehoord op zijn verzoek. Het initiatief voor het horen ligt dus bij X. In de situatie waarop het arrest ziet, lag het initiatief voor het horen bij de belastinginspecteur.

De manier waarop in artikel 7:4 Awb het recht op inzage is gekoppeld aan het horen, reikt niet zo ver dat de Heffingsambtenaar ook in de situatie waarin het initiatief voor het horen bij de belanghebbende ligt een verzoek om inzage van de stukken moet opvatten als een (impliciet) verzoek van de belanghebbende om te worden gehoord.

X heeft in casu niet uitdrukkelijk verzocht om te worden gehoord. Dat de Heffingsambtenaar X in bezwaar niet heeft gehoord, brengt daarom in dit geval niet mee dat de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum instantie
21 juli 2022
Rolnummer
21/2081
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:5956
NLF-nummer
NLF 2022/1529
Aflevering
4 augustus 2022
bwbr0002320&artikel=25&lid=1,bwbr0002320&artikel=25&lid=1,bwbr0005537&artikel=7:2,bwbr0005537&artikel=7:2,bwbr0005537&artikel=7:4,bwbr0005537&artikel=7:4

Naar de bovenkant van de pagina