Winst drugslab ten onrechte aan één persoon toegerekend; boete vernietigd
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 augustus 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(514)
- Commentaar NLFiscaal(4)
- Literatuur(5)
- Recent(30)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
Op 19 juli 2019 heeft de landelijke recherche van de politie in een loods een productielaboratorium voor synthetische drugs aangetroffen. Uit camerabeelden bleek dat drie personen bij en in de loods zijn geweest, onder wie X (belanghebbende).
X is op 15 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf en een half jaar voor de productie van synthetische drugs in het aangetroffen laboratorium.
In geschil is de aan X opgelegde aanslag IB/PVV 2019. De Inspecteur heeft ter zake van inkomsten uit het drugslab een resultaat uit overige werkzaamheden ter hoogte van (na bezwaar) € 330.000 in aanmerking genomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat X in 2019 aanzienlijke inkomsten uit het drugslab heeft genoten. De berekening van de Inspecteur van de totale winst van het drugslab van € 330.000 in 2019 acht de Rechtbank ook aannemelijk. Nu X zijn deel van de verdiensten niet heeft aangegeven, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.
De Rechtbank acht het niet redelijk om geen rekening te houden met toerekening van een deel van de winst van het drugslab aan anderen. De Rechtbank acht het redelijk om aan X 1/3e gedeelte van de winst van € 330.000 of € 110.000 toe te rekenen. Het inkomen uit werk en woning wordt met € 220.000 verminderd. Ter zitting is verder komen vast te staan dat de aan X opgelegde boetebeschikking moet worden vernietigd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: mr. A.T.P. Nefkens),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 februari 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 468.549. Tegelijk met de aanslag zijn een boetebeschikking van € 116.389 en een beschikking belastingrente van € 5.825 vastgesteld.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 336.549. De boetebeschikking is verlaagd tot € 82.234 en de beschikking belastingrente tot € 4.115.
1.3. Belanghebbende is in beroep gegaan. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Vooraf en ambtshalve
2. Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling omdat hij zelf bij de zitting aanwezig wilde zijn. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat het niet binnen een termijn van een week na de uitnodiging voor de zitting was gedaan. De rechtbank heeft ook achteraf geen reden gezien de zaak aan te houden. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende in het buitenland gedetineerd is en dat de gemachtigde geen idee heeft wanneer hij weer in Nederland zou kunnen zijn. Onder die omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank voorrang te worden gegeven aan het belang van een vlotte rechtsgang.
2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat de boete moet worden vernietigd. De rechtbank zal aldus beslissen.
Feiten
3. Op 19 juli 2019 heeft de landelijke recherche van de politie in een loods op het [perceel] een productielaboratorium voor synthetische drugs aangetroffen. De loods was ingericht en gebruikt voor het op grote schaal vervaardigen van synthetische drugs. Uit camerabeelden bleek dat drie personen (verdachten) bij en in de loods zijn geweest, onder wie belanghebbende. In de loods zijn 66 emmers aangetroffen met restanten MDMA-HC1 kristallen en vervuilde aceton en 109 liter MDMA-olie, waarmee minimaal 109 kilogram MDMA.HC1 kristallen geproduceerd kan worden.
3.1. Belanghebbende is op 15 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf en een half jaar voor de productie van synthetische drugs in het aangetroffen laboratorium.
3.2. De inspecteur heeft belanghebbende voor 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft aangifte gedaan en daarin een inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking aangegeven van € 12.298.
3.3. Met dagtekening 22 januari 2021 heeft de inspecteur de voorlopige aanslag IB/PVV 2019 vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte.
3.4. Met dagtekening 3 april 2021 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2019 vastgesteld. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 468.549 en bestaat uit: € 2.298 inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking, € 462.000 resultaat uit overige werkzaamheden en € 5.749 saldo inkomsten- en aftrekposten eigen woning.
3.5. Het resultaat uit overige werkzaamheden zoals hiervoor onder 3.4. genoemd, is berekend op basis van ervaringsgegevens van de politie. De inspecteur is uitgegaan van 369,6 kilogram MDMA-HC1 kristallen, gebaseerd op de 66 aangetroffen emmers, een feitelijke productie van 1,4 kilogram MDMA-HC1 op 1 liter MDMA-base en een prijs per kilogram van € 1.250. Omdat door de drie verdachten niet is verklaard welke verdeelsleutel voor de winst is toegepast, is belanghebbende voor het gehele bedrag aangeslagen.
3.6. In de bezwaarfase heeft de inspecteur het resultaat uit overige werkzaamheden met € 132.000 verminderd tot een bedrag van € 330.000 waarbij is uitgegaan van een productie van 1 kilogram MDMA-HC1 op 1 liter MDMA-base. Het inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 336.549.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de aanslag te hoog is en of de belastingrentebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4.1. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag en de belastingrentebeschikking te hoog zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering
Het in aanmerking te nemen resultaat uit overige werkzaamheden
5. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat de bewijslast daarom moet worden omgekeerd en verzwaard. Hij acht het redelijk de hele winst van de drugs aan belanghebbende toe te rekenen omdat hij geen inzicht heeft in de verdeling tussen de verdachten.
5.1. Belanghebbende meent dat de inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende niet de juiste aangifte heeft gedaan. Het aangegeven inkomen van € 12.298 sluit globaal aan bij de inkomens van de jaren 2016 tot en met 2018 zoals deze door de inspecteur zijn vastgesteld. Bij het drugslab waren meer personen betrokken en belanghebbende was niet de eigenaar van de drugs. Omdat belanghebbende ook strafrechtelijk is vervolgd, is omkering en verzwaring van de bewijslast niet gerechtvaardigd en niet proportioneel. Van een redelijke schatting is ook geen sprake, te meer omdat vaststaat dat ook aan een van de andere verdachten een aanslag is opgelegd wegens inkomsten uit dit drugslab. In die zaak heeft de rechtbank dat inkomen in goede justitie vastgesteld op € 75.000. Belanghebbende heeft bovendien overtuigend aangetoond dat de aanslag te hoog is, aldus belanghebbende.
5.2. De rechtbank zal eerst oordelen over de verdeling van de bewijslast. Die berust in beginsel bij de inspecteur. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met al hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2019 aanzienlijke inkomsten uit het drugslab heeft genoten. Het is immers onaannemelijk dat belanghebbende een strafrechtelijk risico zou willen lopen zoals hij heeft gedaan zonder dat daar een behoorlijke financiële beloning tegenover stond. De berekening van de inspecteur van de totale winst van het drugslab van € 330.000 in 2019 acht de rechtbank ook aannemelijk. Zelfs als belanghebbende gevolgd wordt in zijn betoog dat hij niet de eigenaar was van de drugs en dat er meer dan de drie verdachten bij het drugslab waren betrokken, acht de rechtbank aannemelijk dat het door belanghebbende in verband daarmee verdiende bedrag ten minste € 50.000 zal hebben bedragen. De daarover verschuldigde IB/PVV is zowel absoluut als relatief aanmerkelijk hoger dan uit de aangifte volgt. De rechtbank acht ook aannemelijk dat belanghebbende heeft beseft dat een dergelijk bedrag aan inkomsten in de aangifte IB/PVV 2019 vermeld had moeten worden. Dit alles leidt tot het oordeel dat niet de juiste aangifte is gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
5.3. Daarvan uitgaande moet de rechtbank nog beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting van het inkomen door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslag, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, onjuist is.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat het niet redelijk is om de totale winst van het drugslab aan belanghebbende toe te rekenen. Voor andere verdachten geldt immers ook dat zij voor hun werkzaamheden in het drugslab zullen hebben verdiend. Dat staat in elk geval voor één van die verdachten wel vast; de inspecteur heeft niet bestreden dat bij die verdachte een bedrag van € 75.000 aan inkomsten is belast. Dit in aanmerking nemende acht de rechtbank het niet redelijk om bij het vaststellen van de aanslag van belanghebbende geen rekening te houden met toerekening van een deel van de winsten van het drugslab aan anderen. De rechtbank acht het redelijk om aan belanghebbende 1/3e gedeelte van de winst van € 330.000 of € 110.000 toe te rekenen en zal het inkomen van belanghebbende uit werk en woning verminderen met € 220.000 tot € 116.549. Voor een verdere vermindering ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank is tot slot van oordeel dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de aanslag, zoals hij door de rechtbank wordt verminderd, te hoog is. De hoogte van de door de inspecteur voor voorgaande jaren vastgestelde inkomens acht de rechtbank irrelevant aangezien belanghebbende in die jaren kennelijk niet bij drugsproductie was betrokken.
De rentebeschikking
6. Omdat de aanslag wordt verminderd, wordt de rentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.
Conclusie en gevolgen
7. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten.
7.1. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten die hij in verband met de procedure heeft moeten maken. Belanghebbende verwijt de inspecteur ‘tegen beter weten in’ en onzorgvuldig te hebben gehandeld door de geschatte opbrengsten uit de drugshandel voor 100% aan belanghebbende toe te rekenen. De rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot het vergoeden van de werkelijke kosten van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7.2. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Belanghebbende heeft in beroep geklaagd over de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding. De rechtbank heeft die opnieuw berekend en toegekend in de zaken met rolnummers 23/1842 tot en met 23/1848. De inspecteur heeft die zaken in bezwaar als samenhangend aangemerkt en belanghebbende heeft zich daartegen niet verzet.
7.3. De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875, met een wegingsfactor 1). Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld of gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.549 en vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- vernietigt de boetebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 30 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Formeel belastingrecht