Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende] is bij notariële akte van 20 december 2018 opgericht door A. Volgens de oprichtingsakte heeft X als doel het voor rekening van derden administreren en beheren van vermogen, aandelen, registergoederen en/of effecten, alsmede het fungeren als beheerder en/of bewaarder van de bezittingen van een fonds voor gemene rekening (het Fonds). Vanaf de oprichting is A de enige bestuurder van X.

Het Fonds is eveneens bij notariële akte van 20 december 2018 opgericht door A. Volgens de oprichtingsakte heeft het Fonds als doel het verkrijgen van voordeel voor de participanten door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden en wordt het gevormd door een vermogen (het fondsvermogen), dat wordt bijeengebracht door betaling van gelden ter verkrijging van participaties. Het fondsvermogen wordt sinds de oprichting beheerd door X en hij fungeert ook als bewaarder van de beleggingen van het fondsvermogen. A was eigenaar van diverse registergoederen. Bij notariële akte van 31 december 2018 heeft A de economische eigendom van een aantal registergoederen voor een bedrag van € 9.905.000 verkocht en geleverd aan X ten behoeve van het vermogen van het Fonds.

Volgens de Inspecteur is X ter zake van deze verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd en daarom heeft hij aan X een naheffingsaanslag van € 518.798 opgelegd.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan X is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of X de economische eigendom in de zin van artikel 2, lid 2, Wet BRV heeft verkregen van de in de overdrachtsakte vermelde registergoederen. Naar het oordeel van Rechtbank Noord-Holland kan uit de akte geen andere conclusie volgen dan dat X daarbij de economische eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen in de zin van artikel 2, lid 2, Wet BRV. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat X geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan het besluit van 15 oktober 2015 (BLKB 2015/794M) waarbij de verkrijging van de economische eigendom van de onroerende zaken bij haar niet tot heffing van overdrachtsbelasting leidt.

Dit oordeel wordt in hoger beroep door Hof Amsterdam bevestigd. In de overdrachtsakte is uitdrukkelijk vermeld dat de economische eigendom van de onroerende zaken aan X wordt geleverd, waarbij hij als ‘koper’ is aangeduid. Hij heeft derhalve niet gehandeld namens de participanten in het fonds.

De Hoge Raad heeft op 21 april 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (22/03071)

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
21 juni 2022
Rolnummer
21/00370
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1828
Auteur(s)
prof. mr. dr. R.A. Wolf
Baker & McKenzie/Rijksuniversiteit Groningen
NLF-nummer
NLF 2022/1630
Aflevering
25 augustus 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5197
bwbr0002740&artikel=2,bwbr0002740&artikel=2&lid=1,bwbr0002740&artikel=2&lid=2,bwbr0002740&artikel=2

Naar de bovenkant van de pagina