Te laat verzoek om teruggaaf BPM bij uitvoer; immateriële schadevergoeding
Hof Den Haag, 28 november 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft op 9 april 2021 voor een personenauto verzocht om teruggaaf van BPM als bedoeld in artikel 14a Wet BPM wegens export naar Hongarije. Het verzoek is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet is gedaan binnen dertien weken na beëindiging van de tenaamstelling in het kentekenregister (24 november 2020).
X stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de Inspecteur het verzoek om teruggaaf derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij voert X aan dat sprake is van overmacht, omdat het vanwege COVID-19-beperkingen onmogelijk was om de inschrijving van de auto binnen dertien weken in Hongarije te realiseren.
Deze stelling slaagt niet. X kon het verzoek om teruggaaf BPM tijdig indienen, zo nodig met de vermelding op het formulier of bij begeleidende brief, dat het bewijs van inschrijving in het Hongaarse kentekenregister op een later moment zou worden overgelegd. Dat dit mogelijk is, blijkt ook uit de door X aangehaalde uitspraak van Rechtbank Gelderland van 1 mei 2023 (19/5568, ECLI:NL:RBGEL:2023:2482, NLF 2023/1063).
Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Rechtbank Den Haag heeft wel ten onrechte geoordeeld dat X geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade (HR 31 mei 2024, 23/03227, ECLI:NL:HR:2024:775, NLF 2024/1355, met noot van Hendriks). Hof Den Haag kent alsnog een vergoeding van immateriële schade toe van € 500.
Op dit punt is het hoger beroep gegrond.
BRON
Uitspraak van 28 november 2024 in het geding tussen
X bv, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 augustus 2023, nummer SGR21/8167.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De Inspecteur heeft het verzoek tot teruggaaf bpm niet-ontvankelijk verklaard (de beschikking).
1.2. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de beschikking bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan heeft de Rechtbank een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 oktober 2024. Partijen hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.
2.1. Belanghebbende heeft op aangifte bpm voldaan voor een personenauto van het merk en type Mercedes-Benz C-Klasse (de auto). De auto is op 1 september 2018 in het Nederlandse kentekenregister geregistreerd.
2.2. Belanghebbende heeft op 29 maart 2021 voor de auto verzocht om teruggaaf van€ 1.490 wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig. De registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister is op 24 november 2020 beëindigd.
2.3. Op 9 april 2021 heeft de Inspecteur het verzoek om teruggaaf bpm wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig ontvangen. De Inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet is gedaan binnen dertien weken na beëindiging van de tenaamstelling in het kentekenregister.
2.4. Het bezwaar tegen deze teruggaaf heeft de Inspecteur ongegrond verklaard.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Beoordeling van het geschil
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.
4.1. In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het verzoek om teruggaaf bpm terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Niet in geschil is dat het verzoek niet binnen de daartoe gestelde termijn van 13 weken is gedaan. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing naar de Rechtbank. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van immateriële schade alsmede om vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Verzoek om teruggaaf bpm
5.
5.1.1. Belanghebbende stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de Inspecteur het verzoek om teruggaaf derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij voert belanghebbende aan dat sprake is van overmacht, omdat het vanwege covid-19-beperkingen onmogelijk was om de inschrijving van de auto binnen 13 weken in Hongarije te realiseren.
5.1.2. Het Hof is van oordeel dat uit de afschriften van de whatsappberichten tussen belanghebbende en de koper van de auto kan worden afgeleid dat het belanghebbende vanaf 2 februari 2021 kenbaar was dat de auto niet binnen de termijn van 13 weken in het Hongaarse kentekenregister kon worden ingeschreven. Het formulier ‘Verzoek Teruggaaf bpm wegens export van een in Nederland geregistreerd motorvoertuig’ wordt niet digitaal ingediend, maar kan digitaal of met de hand worden ingevuld en dient vervolgens geprint, ondertekend en per post te worden verzonden. Anders dan belanghebbende stelt, staat in het door belanghebbende ingevulde formulier (versie vanaf 1 september 2020) niet vermeld dat door ondertekening van het formulier wordt verklaard dat aan alle voorwaarden is voldaan. Belanghebbende kon het verzoek om teruggaaf bpm derhalve tijdig indienen, zo nodig met de vermelding op het formulier of bij begeleidende brief, dat het bewijs van inschrijving in het Hongaarse kentekenregister op een later moment zou worden overgelegd. Dat dit mogelijk is, blijkt ook uit de door belanghebbende aangehaalde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2482. Het beroep op pagina 28 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2013, nr. 33.403, en het Kennisgroepstandpunt Bpm van 5 oktober 2020 baat belanghebbende niet, omdat het daar niet gaat over een te laat ingediend verzoek. Belanghebbende kan aan de desbetreffende passages niet het vertrouwen ontlenen dat een buiten de termijn ingediend verzoek ontvankelijk wordt verklaard. In (hoger) beroep is geen plaats voor een ambtshalve beoordeling van het verzoek.
Overschrijding redelijke termijn
5.2.1. De Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van immateriële schade (HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775). Het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 10 juni 2021. De Inspecteur heeft op 9 november 2022 uitspraak op bezwaar gedaan. Het beroepschrift is op 16 december 2022 door de Rechtbank ontvangen. De Rechtbank heeft op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan. Als regel heeft te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan zes maanden overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan achttien maanden in beslag neemt. Gelet hierop is de overschrijding van de redelijke termijn volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het Hof zal alsnog een vergoeding van immateriële schade toekennen van € 500.
Slotsom
5.3. Het hoger beroep is uitsluitend op grond van de overweging in 5.2.1 gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.
6.1. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb die belanghebbende in beroep en hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 875 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) à € 875 0,25 (gewicht van de zaak) en voor het Hof (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting) à € 875 0,25 (gewicht van de zaak). Het Hof acht een wegingsfactor van 0,25 gepast, omdat uitsluitend een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend.
6.2. Gelet op het door de Hoge Raad in zijn arrest van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.2, geformuleerde overgangsrecht heeft belanghebbende die het verzoek om vergoeding van immateriële schade vóór dat arrest heeft gedaan vanwege een vóór de datum van het arrest verstreken redelijke termijn, nog recht op teruggave van het in beroep betaalde griffierecht. Het Hof zal daarom de Inspecteur opdragen het in beroep betaalde griffierecht van € 360 te vergoeden.
6.3. Voorts dient door de Inspecteur aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van immateriële schade;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van € 500 immateriële schade aan belanghebbende;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van€ 875; en
- draagt de Inspecteur op aan belanghebbende het voor beroep en hoger beroep betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 908, te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W. de Wit, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 28 november 2024 in het openbaar uitgesproken.