Direct naar content gaan

Samenvatting

Norddeutsche Gesellschaft für Diakonie mbH (hierna: X) is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Haar vennoten zijn A en C die resp. 51% en 49% van het aandelenkapitaal bezitten. A is een publiekrechtelijk openbaar lichaam. C is een geregistreerde vereniging. De enige bestuurder van X in het litigieuze jaar (2005) was E, die tegelijkertijd enig bestuurder van A en directeur-bestuurder van C was.

In het kader van een controle ter plaatse bij X kwam de Inspecteur tot de slotsom dat er in 2005 geen fiscale eenheid tussen X en A bestond, daar er geen sprake was van financiële verbondenheid tussen X en de onderneming van A. Als houder van 51% van het aandelenkapitaal van X had A weliswaar een meerderheidsbelang, maar wegens de bepalingen van de vennootschapsovereenkomst bezat zij niet de meerderheid van de stemrechten, zodat zij zich niet in een positie bevond die haar in staat stelde de besluitvorming bij X te sturen.

Partijen zijn het erover oneens of er in 2005 tussen A, als overkoepelend orgaan, en X, als ondergeschikte entiteit, een fiscale eenheid voor de omzetbelasting mogelijk is.

Het Duitse Bundesfinanzhof heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

1. Artikel 4, lid 4, tweede alinea, Zesde Richtlijn, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2000/65, moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat het overkoepelende orgaan van een groep die wordt gevormd door personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, als enige belastingplichtige van deze groep aanwijst, wanneer dat orgaan in staat is zijn wil op te leggen aan de andere entiteiten die deel uitmaken van die groep en op voorwaarde dat door die aanwijzing geen risico van derving van belastinginkomsten ontstaat.

2. Artikel 4, lid 4, tweede alinea, Zesde Richtlijn, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2000/65, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die de mogelijkheid voor een bepaalde entiteit om met de onderneming van het overkoepelende orgaan een groep te vormen die bestaat uit personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat dit orgaan niet alleen een meerderheidsbelang in het kapitaal van die entiteit heeft, maar ook beschikt over de meerderheid van de stemrechten daarvan.

3. Artikel 4, lid 4, tweede alinea, Zesde Richtlijn, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2000/65, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, eerste alinea, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat bepaalde entiteiten via categorisering als niet-zelfstandige entiteiten aanmerkt, wanneer die entiteiten financieel, economisch en organisatorisch zijn opgenomen in het overkoepelende orgaan van een groep die wordt gevormd door personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2005 e.v.
Instantie
HvJ
Datum instantie
1 december 2022
Rolnummer
C-141/20
ECLI
ECLI:EU:C:2022:943
Auteur(s)
prof. dr. S.B. Cornielje
PwC/ Vrije Universiteit
NLF-nummer
NLF 2022/2498
Aflevering
22 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5397
bwbr0002629&artikel=7&lid=4,celex32006l0112&artikel=11,celex32006l0112&artikel=267,celex32006l0112&artikel=4,celex32006l0112&artikel=11,celex32006l0112&artikel=267,celex32006l0112&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina