Direct naar content gaan

Samenvatting

Een Koreaanse vennootschap (LG Korea) heeft een Poolse onderneming (Dong Yang) opdracht gegeven assemblagediensten te verrichten. Aangezien de Poolse dochteronderneming (LG Polen) van de Koreaanse opdrachtgever werd ingeschakeld om die opdracht uit te voeren, is in geschil of de dienst werd verricht voor LG Korea of voor LG Polen als vaste inrichting van de opdrachtgever. In dit laatste geval bevond de plaats van de dienst zich in Polen en was Poolse btw verschuldigd, die de opdrachtnemer vervolgens had moeten innen en afdragen. Dat is volgens de Poolse belastingdienst ten onrechte niet gebeurd.

De Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (bestuursrechter in eerste aanleg Breslau, Polen) heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

In antwoord op de vragen verklaart het HvJ voor recht dat het bestaan op het grondgebied van een lidstaat van een vaste inrichting van een in een derde staat gevestigde vennootschap door een dienstverrichter niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat deze vennootschap er een dochteronderneming heeft. Deze dienstverrichter is er voorts niet toe verplicht om voor een dergelijke beoordeling de contractuele verhoudingen tussen de twee entiteiten te onderzoeken.

Conform Conclusie A-G Kokott (NLF 2019/2696, met noot van Blokland).

De vaste inrichting in de btw staat in de rechtspraak en de praktijk sterk in de belangstelling. Zo zijn bijvoorbeeld recent in de Oostenrijkse Titanium-zaak ook weer prejudiciële vragen gesteld en speelt de vaste inrichting een rol bij de call-off stock quick fix die sinds 1 januari 2020 van toepassing is. De kern van de onderhavige zaak is of, en zo ja onder welke omstandigheden, de aanwezigheid van een dochtervennootschap aanleiding geeft om een vaste inrichting van de buitenlandse moedermaatschappij aan te nemen. A-G Kokott meende dat dit niet kan, behoudens gevallen van misbruik, onder andere om redenen van eenvoud en rechtszekerheid. Het HvJ blijft weg bij deze meer principiële lijn en kiest voor het systematisch toepassen van de btw-regelgeving. In het arrest laat het HvJ het concept misbruik ongemoeid. Dat acht het HvJ kennelijk niet relevant voor zijn oordeel.

Dochtervennootschap kan vaste inrichting zijn

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HvJ
Datum instantie
7 mei 2020
Rolnummer
C-547/18
ECLI
ECLI:EU:C:2020:350
Auteur(s)
prof. dr. G.J. van Norden
Meijburg & Co / Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/1170
Aflevering
21 mei 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3275
bwbr0002629&artikel=6&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=2,celex32006l0112&artikel=44

Naar de bovenkant van de pagina