Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde in de jaren 2016 tot en met 2019 in zijn eigen woning in Duitsland en was in loondienst werkzaam voor Nederlandse werkgevers.

X heeft de woning op 1 augustus 2013 gekocht. De aankoop van de woning is gefinancierd door middel van twee leningen bij een Duitse bank van resp. € 50.000 en € 100.000. In de aangifte IB/PVV 2013 is als eigenwoningschuld per 31 december 2013 een saldobedrag van € 150.000 aangegeven. In de aangiften IB/PVV voor de jaren 2016 tot en met 2019 heeft X steeds een negatief saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning aangegeven. De aangiften 2016-2018 zijn gevolgd, maar de aftrekpost is na onderzoek van de aangifte IB/PVV 2019 met navorderingsaanslagen gecorrigeerd. Voorts is de aftrek bij de aanslag IB/PVV 2019 niet gehonoreerd. X heeft beroep ingesteld.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Inspecteur een nieuw feit heeft om na te vorderen voor de jaren 2016-2018. In het geval van X kon namelijk sprake zijn van een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld (overgangsrecht artikel 10bis.1 Wet IB 2001).

Met betrekking tot beide leningen is niet voldaan aan de vereisten van artikel 3.119a Wet IB 2001, aangezien de looptijd van de leningen langer is dan 360 maanden en niet is voldaan aan de aflossingseis.

De leningen kwalificeren niet als eigenwoningschuld. Er is daardoor niet voldaan aan de vereisten voor aftrek eigen woning. Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2016-2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
15 mei 2023
Rolnummer
21/4852; 21/4853; 21/4854; 21/4855
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:3302
NLF-nummer
NLF 2023/1220
Aflevering
1 juni 2023
bwbr0011353&artikel=3.119a,bwbr0011353&artikel=3.119a&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.119a

Naar de bovenkant van de pagina