Direct naar content gaan

Samenvatting

Eind 2009 heeft een man (X1 in de conclusie van 28 januari 2021, 20/01460 en 20/01461, ECLI:NL:PHR:2021:80, NLF 2021/0834) een juwelierszaak ingebracht in een vof met zijn broer (X2 in ECLI:NL:PHR:2021:80), zijn echtgenote en zijn schoonzus als medefirmanten. De echtgenote en schoonzus zijn belanghebbenden in deze zaak, maar de behandeling van de middelen ziet ook op de zaak van de man en zijn broer in ECLI:NL:PHR:2021:80. Op 28 maart 2011 is de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de bedrijfsvoering van de vof en haar firmanten. Op 10 december 2013 is de Inspecteur boekenonderzoeken gestart. Bij belanghebbenden is de aanvaardbaarheid van hun aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 onderzocht. De in beslag genomen financiële administratie van de vof is als basis gebruikt. Daarnaast heeft de Inspecteur gebruikgemaakt van informatie uit het strafrechtelijk onderzoek.

De Inspecteur heeft – zonder een informatiebeschikking te nemen – aan belanghebbenden navorderingsaanslagen over voornoemde jaren opgelegd. De belanghebbenden hebben cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraken van Hof Amsterdam van 19 maart 2020 (18/00217 t/m 18/00219, ECLI:NL:GHAMS:2020:997, NLF 2020/1041 en 18/00211 t/m 18/00213, ECLI:NL:GHAMS:2020:995, NLF 2020/1039) over de navorderingsaanslagen. De boetebeschikkingen die aan de belanghebbenden in deze zaak zijn opgelegd, zijn inmiddels vernietigd en niet meer in geschil.

Het eerste middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de boekhouding vanwege diverse ernstige tekortkomingen niet als grondslag voor de winstberekening kan dienen. Belanghebbenden stellen dat het Hof niet tot het verwerpen van de administratie kon oordelen, omdat de Inspecteur geen informatiebeschikking heeft vastgesteld. Dit laatste is volgens A-G IJzerman onjuist. Verder meent de A‑G dat het Hof tot de conclusie kon komen dat de administratie van belanghebbenden niet als grondslag voor de winst kan dienen, vanwege onder meer het vervalsen van inkoopbonnen in de administratie van de vof en het ontbreken van een adequate kasadministratie.

In het tweede middel wordt opgekomen tegen het oordeel van het Hof dat niet de vereiste aangiften zouden zijn gedaan. De A-G acht de door het Hof ter zake gemaakte berekeningen en het oordeel van het Hof over de redelijke schattingen van de Inspecteur echter niet onbegrijpelijk. Het derde middel dat daarop voortgaat, faalt eveneens. De conclusie strekt ertoe dat de cassatieberoepen ongegrond dienen te worden verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
27 januari 2021
Rolnummer
20/01457; 20/01462
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:81
Auteur(s)
Tom Noë
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2021/0835
Aflevering
22 april 2021
Judoreg
NFB4273
bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1,bwbr0002320&artikel=27h&lid=2,bwbr0002320&artikel=27h&lid=2,bwbr0002320&artikel=52a,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina