Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was het gehele jaar 2016 eigenaar van twee woningen (woning 1 en woning 2). Woning 2 heeft X met ingang van 2011 als hoofverblijf in gebruik genomen.

Woning 1 is tot en met 2014 als eigen woning aangemerkt op grond van de verhuisregeling. Daarna is de woning uit de verkoop gehaald en opgenomen in de rendementsgrondslag van box 3. In 2016 is woning 1 – na herstelwerkzaamheden – opnieuw te koop aangeboden. De woning is in het tweede kwartaal van 2017 verkocht.

In geschil is of woning 1 in 2016 op grond van de verhuisregeling van artikel 3.111, lid 2, Wet IB 2001 als eigen woning valt aan te merken.

Dat is volgens Rechtbank Noord-Holland en in hoger beroep Hof Amsterdam niet het geval. Woning 1 heeft niet in één van de drie voorgaande jaren (2013, 2014 en 2015) aan X ter beschikking gestaan als eigen woning bedoeld in artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001, en kan daardoor niet nogmaals in aanmerking komen voor de verhuisregeling.

De verhuisregeling is niet in strijd met het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel. De wetgever is ten aanzien van de verhuisregeling, als crisismaatregel voor de woningmarkt, binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid gebleven, oordeelt het Hof. De keuze van de wetgever om de verhuisregeling te beperken tot een driejaarsperiode is voorts niet evident van redelijke grond ontbloot. Evenmin is de verhuisregeling strijdig met artikel 1 EP.

Het Hof verwerpt verder de stelling van X dat de box 3-heffing op stelselniveau dan wel individueel strijdig is met artikel 1 EP. Ook overigens is het hoger beroep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
14 december 2021
Rolnummer
20/00526
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3912
NLF-nummer
NLF 2022/1050
Aflevering
2 juni 2022
bwbr0011353&artikel=3.111&lid=2,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=3,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina