Ook voor waterpijptabak die volledig bestaat uit katoen is accijns verschuldigd
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 3 juli 2024
Samenvatting
De onderneming van X (belanghebbende) is gevestigd in een loods. Op 17 mei 2021 is bij een doorzoeking in de loods door de Belastingdienst/Douane waterpijptabak aangetroffen. De aangetroffen waterpijptabak was niet voorzien van accijnszegels. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat daarvoor accijns was voldaan. Omdat X de waterpijptabak dus onveraccijnsd voorhanden had, is terecht accijns nageheven, oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
X heeft gesteld dat voor een deel van de bij hem aangetroffen waterpijptabak (Cloud One) geen accijns verschuldigd was en dus geen accijnszegel verplicht was omdat dat deel uit katoen bestond en niet uit ‘echte’ tabak. Die stelling is onjuist. Als rooktabak in de zin van de Wet Accijns worden ook producten aangemerkt die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en voor roken geschikt zijn. Ook waterpijptabak die volledig bestaat uit katoen, genereert door opwarming en verbranding van alle stoffen waaruit het bestaat – net als waterpijptabak die wel (gedeeltelijk) bestaat uit tabak – een te inhaleren rook. Dat betekent dat ook voor waterpijptabak die volledig bestaat uit katoen accijns verschuldigd is.
De naheffingsaanslag accijns is terecht en tot het juiste bedrag aan X opgelegd. Al het overige dat door X is gesteld kan niet leiden tot een ander oordeel.
BRON
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5810
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 6.516 en bij gelijktijdige beschikking € 108 belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking juist zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking juist. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de namen [handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] , [handelsnaam 3] , [handelsnaam 4] en [handelsnaam 5] . De onderneming is gevestigd is een loods aan het [adres] te [plaats] (de loods). De loods is geen accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA).
4.1.
Op 17 mei 2021 is bij een doorzoeking in de loods door de belastingdienst/Douane waterpijptabak aangetroffen. De bevindingen van de doorzoeking zijn vastgelegd in een proces-verbaal met nummer 2021-0860-0091/01 . In het proces-verbaal is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Op maandag 17 mei 2021 waren wij, verbalisanten [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , op dienst in uniform en in een herkenbaar dienstvoertuig belast met de uitvoering van accijnscontroles in [plaats] . Deze controle werd uitgevoerd in samenwerking met de Gemeente Breda, de politie, Taskforce-RIEC en de Belastingdienst.”
en:
“Omstreeks 12:15 uur arriveerden wij, verbalisanten, op het hierboven genoemde adres. Ik, verbalisant [naam 1] , belde aan maar er werd niet opengedaan. [naam 4] van de Gemeente Breda heeft hierop telefonisch contact gezocht met de eigenaar. Na het korte telefoongesprek vertelde [naam 4] mij dat de eigenaar wel in het pand aanwezig zou zijn maar dat deze nog op het toilet zat en dat hij ons zo spoedig mogelijk de toegang zou verschaffen.
Na ongeveer 10 minuten werd de deur geopend door een manspersoon die zich voorstelde als [naam 5] (hierna genoemd als [naam 5] ), zijnde de eigenaar.
Ik, verbalisant [naam 1] , maakte onze hoedanigheid bekend en vertelde aan [naam 5] dat wij een accijnscontrole in wilden stellen naar eventueel aanwezige accijns- en verbruiksbelastinggoederen. Wij hoorden [naam 5] zeggen hier geen bezwaar tegen te hebben en dat we binnen mochten komen.”
en:
“Ik, verbalisant [naam 1] , heb vervolgens alle verpakkingen geïnventariseerd (bijlage 1i)
Ik zag dat geen enkele verpakking die wij hadden aangetroffen, was voorzien van een voorgeschreven Nederlands accijnszegel en ik telde het volgende:
-10 x plastic verpakking van 1 kilo van het merk "Adalya"
- 8 x plastic verpakking van (naar zeggen) 1 kilo van het merk "Al Fakher"
- 9 x plastic pot, met daarin een plastic verpakking van 1 kilo, van het merk "Adalya"
- 1 x plastic pot, met daarin een plastic verpakking van 1 kilo, van het merk "Blue Horse"
- 1 x plastic pot met een inhoud van 1 kilo van het merk "Cloud One"
-14 x plastic pot met een inhoud van 0.2 kilo van het merk "Cloud One"
- 4 x ronde plastic bak, met daarin een plastic verpakking van 1 kilo, van het merk "True Passion" (eentje al aangebroken).
-11 x vierkante blikjes, met daarin een plastic verpakking van 0.2 kilo, van het merk "Milano"
-10 x kartonnen kleinverpakking, met daarin een plastic verpakking van 0.05 kilo, van het merk "Al Fakher"
- 1 x plastic pot, met daarin een plastic verpakking van 0.2 kilo, van het merk "Mero".
-40 x plastic transparante, waarschijnlijk zelf gevulde, bakjes van ongeveer (naar
zeggen) 0.07 kilo met diverse smaken.
- 2 x (aangebroken) groene vierkante bak met een oorspronkelijke inhoud van 0.5 kilo van het merk "Al Fakher"
- 1 x (aangebroken) zwarte vierkante bak met een oorspronkelijke inhoud van 0.2 kilo van het merk "Al Fakher"”
en:
“Ik, verbalisant [naam 1] , heb naar aanleiding van onze bevinding een gespecificeerd bewijs van ontvangst in beslag genomen goederen en een gespecificeerde afstandsverklaring (bijlage 3) in beslag genomen goederen opgemaakt. [naam 5] heeft vrijwillig afstand gedaan van de door ons aangetroffen waterpijptabak en heeft de afstandsverklaring in beslag genomen goederen daarop ondertekend (bijlage 4).”
en:
“Wij, verbalisanten, hebben vervolgens alle waterpijptabak op het douanekantoor in Moerdijk uit de verpakkingen gehaald, verpakt in 3 monsternamezakken en afgewogen op een gekalibreerde weegschaal (bijlage 1j). Ik, verbalisant, heb de 3 zakken vervolgens één voor één afgewogen en ik las hierbij de volgende gewichten af op het display van de weegschaal:
-zak 1: 9.45 kilogram (bijlage 1k)
-zak 2: 14.04 kilogram (bijlage 11)
-zak 3: 17.01 kilogram (bijlage 1m)
Vervolgens zijn de 3 monsterzakken zijn gelabeld en verzegeld met douanelood R6049 (bijlagen 1k, 11 en 1m ). Het totale nettogewicht van de inbeslaggenomen waterpijptabak is 40.5 kilogram.”
4.2.
Op 18 juni 2021 is belanghebbende verhoord. Van het verhoor is een proces-verbaal met nummer 2021-0860-00916/01 opgemaakt. In dit proces-verbaal is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Vraag:
Bent u de eigenaar van de door ons op 17 mei 2021 aangetroffen waterpijp tabak met een
totaalgewicht van 40.5 kilogram?
Antwoord: Ik ben de eigenaar.
Vraag:
Waar heeft u deze tabak vandaan?
Antwoord: Ik heb de tabaks deels uit Nederland en dat zijn Adalya, Blue Horse, Cloud one en Al
Fakher. Een deel van de goederen komt uit Duitsland. Ik kom daar vaak voor werk in Duitsland en
neem het dan mee.”
en:
“Vraag:
Er zijn een veertigtal doorzichtige bakjes met een inhoud van ongeveer 70 gram waterpijp aangetroffen. Koopt u deze bakjes in deze hoedanigheid of vult u deze bakjes zelf?
Antwoord: Sommige van die bakjes vul ik zelf en sommige bakjes kan ik zo meenemen bij de leverancier.
Vraag:
Was alle door ons aangetroffen tabak bestemd voor de verkoop?
Antwoord: Nee.”
4.3.
De inspecteur heeft bij brief van 21 juni 2021 zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt om een naheffingsaanslag accijns op te leggen. Daarop heeft belanghebbende gereageerd. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag accijns opgelegd en de belastingrentebeschikking aan belanghebbende gegeven (zie 1.1.).
Motivering
5. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten. De accijns is verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van die tabaksproducten.Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving.De accijns wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de aanvang van het voorhanden hebben.
5.1.
Artikel 73, eerste lid, van de WA bepaalt dat tabaksproducten bij de uitslag tot verbruik moeten zijn voorzien van het voor het desbetreffende tabaksproduct voorgeschreven accijnszegel. De accijnszegels dienen als bewijs dat accijns is betaald.
5.2.
Vast staat dat de in de loods aangetroffen waterpijptabak niet was voorzien van accijnszegels. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat daarvoor accijns was voldaan. Omdat belanghebbende de waterpijptabak dus onveraccijnsd voorhanden had, is terecht accijns nageheven.
5.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat voor een deel van de bij hem aangetroffen waterpijptabak (Cloud One) geen accijns verschuldigd was en dus geen accijnszegel verplicht was omdat dat deel uit katoen bestond en niet uit ‘echte’ tabak. Die stelling is onjuist. Als rooktabak in de zin van de WA worden ook producten aangemerkt die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan en voor roken geschikt zijn. Ook waterpijptabak die volledig bestaat uit katoen, genereert door opwarming en verbranding van alle stoffen waaruit het bestaat – net als waterpijptabak dat wel dat wel (gedeeltelijk) bestaat uit tabak – een te inhaleren rook. Dat betekent dat ook voor waterpijptabak die volledig bestaat uit katoen accijns verschuldigd is.
5.4.
Ook de omstandigheid de leverancier van de waterpijptabak tegen belanghebbende heeft gezegd dat de tabaksproducten zonder accijnszegel kunnen worden verkocht, kan belanghebbende niet baten. Een dergelijke mededeling kan niet afdoen aan de wettelijke verplichting tot het betalen van accijns bij het voorhanden hebben van die tabak. Dit klemt te meer nu uit de door belanghebbende overgelegde facturen niet worden afgeleid dat de waterpijptabak al eerder in de heffing van accijns is betrokken.
5.5.
Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat de waterpijptabak die is aangetroffen in het keukentje bestemd was voor eigen gebruik en dat er daarom voor die tabak geen accijns in Nederland verschuldigd is. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende daarbij doelt op artikel 2d van de WA waarin is bepaald dat ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland vervoerde accijnsgoederen geen accijns verschuldigd wordt. Naar het oordeel van de rechtbank is die bepaling echter niet van toepassing. Belanghebbende heeft, naar blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen, eerder verklaard dat hij een deel van de waterpijptabak heeft gekocht in Duitsland. Belanghebbende heeft die tabak in Duitsland dan niet als particulier maar als ondernemer gekocht en was daarom accijns in Nederland verschuldigd. Dat hij daarna een deel van die tabak als privépersoon is gaan gebruiken, doet daar niet aan af.
5.6.
Belanghebbende heeft voor wat betreft de hoogte van de naheffingsaanslag nog een beroep gedaan op de menselijke maat, het evenredigheidsbeginsel en redelijkheid en billijkheid. Dergelijke rechtsbeginselen kunnen echter een juiste toepassing van de dwingendrechtelijke bepalingen over accijns niet opzij zetten. De rechtbank heeft geen reden om te veronderstellen dat de naheffingsaanslag onjuist zou zijn berekend.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur de naheffingsaanslag accijns terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Al het overige dat door belanghebbende is gesteld kan niet leiden tot een ander oordeel. De naheffingsaanslag blijft dus in stand. Tegen de belastingrentebeschikking heeft belanghebbende geen aparte bezwaren ingebracht en de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen, zodat ook die beschikking in stand blijft.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 3 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier |
rechter |
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom alleen ondertekend door de griffier.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.